Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:174

Zaaknummer

6575

Inhoudsindicatie

Het stond verweerder vrij klagers -notarissen, die door de wederpartij als getuigen aren opgereopen- in een brief te wijzen op hun geheimhoudingsplicht en een klacht aan te kondigen voor het geval zij die plicht zouden schenden. Verweerder heeft grote vrijheid om zich tegen een klacht te verweren. De wijze waarop hij zich heeft uitgelaten overschrijdt deze vrijheid niet.

Uitspraak

Beslissing van 15 juli 2013

in de zaak 6575

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing onder nummer 12-71 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 3 september 2012, aan partijen toegezonden op 3 september 2012, waarbij beide onderdelen van een klacht van klagers tegen verweerder ongegrond zijn verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 1 oktober 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- de brief van klagers aan het hof van 16 december 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2013, waar klager sub 2 en verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder

(a) klagers als getuigen in een gerechtelijke procedure heeft getracht te intimideren c.q. te beïnvloeden;

(b) zich in de brief van 7 oktober 2011 op onjuiste en onheuse wijze heeft uitgelaten over klager sub 1, welke uitlatingen worden gelogenstraft door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak.

4 FEITEN

4.1 De door de raad onder 2 van zijn beslissing vastgestelde feiten zijn niet in geding, zodat ook het hof daarvan uitgaat.

Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende:

(i) verweerder is opgetreden als advocaat van X. In een procedure tussen X en Y heeft Y een bewijsopdracht gekregen. Bij de voorliggende casus waren klagers als notarissen betrokken geweest. Klagers zijn door Y in vorenbedoelde procedure opgeroepen als getuigen.

(ii) verweerder heeft klagers vooruitlopend op het getuigenverhoor bij (bij deurwaardersexploot betekende) brief, namens X, gewezen op hun geheimhoudingsplicht en hen meegedeeld dat X niet voornemens was hen daarvan te ontheffen. In de brief kondigde verweerder tevens aan dat X desnodig een tuchtklacht tegen klagers zou indienen. Deze brief is het onderwerp van klachtonderdeel (a).

(iii) in de onderhavige klachtzaak heeft verweerder bij brief van 7 oktober 2011 gereageerd op de tegen hem ingediende klacht (op dat moment bestaande uit klachtonderdeel (a)). Dit is de brief waar klachtonderdeel (b) op ziet.

5 BEOORDELING

5.1 Volgens klagers heeft de raad ten onrechte klachtonderdeel (a) ongegrond bevonden. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.

5.2 In zijn brief aan klagers heeft verweerder onder meer gesteld dat klagers in het verleden in opdracht van X (verweerders cliënt) notariële werkzaamheden hebben verricht, en daarbij van X vertrouwelijke informatie hebben verkregen. Klagers hebben die stelling niet betwist. Daarvan uitgaande hadden klagers, naar zij evenmin betwisten, bij het getuigenverhoor de beperkingen in acht te nemen die voortvloeien uit hun professionele geheimhoudingsplicht. Het stond verweerder vrij om, in het belang van zijn cliënt, klagers daarop te wijzen. Voorzover dit kan worden aangemerkt als een poging tot beïnvloeding van (de getuigenverklaring van) klagers, strekte die poging ertoe te bewerkstelligen dat klagers zouden nalaten wat zij krachtens de wet behoorden na te laten. Daarom is de (gestelde) poging tot beïnvloeding niet tuchtrechtelijk ongeoorloofd.

Schending van de notariële geheimhoudingsplicht is naar notarieel tuchtrecht klachtwaardig. Het stond verweerder vrij om, in het belang van zijn cliënt, aan te kondigen dat zijn cliënt een klacht tegen klagers zou indienen indien zij zich daaraan schuldig zouden maken. Indiening van een klacht zou in dat geval een wettelijk recht zijn van de cliënt van verweerder. Voorzover de aankondiging kan worden aangemerkt als een poging tot intimidatie, is die poging daarom niet tuchtrechtelijk ongeoorloofd.

In hun appelmemorie verwijten klagers de raad nog dat hij geen aandacht heeft besteed aan het feit dat de brief van verweerder aan klagers, na de weergave van de feiten en omstandigheden die Y blijkens de bewijsopdracht van de rechtbank diende te bewijzen, vervolgde met de passage: “Als notaris hebt u geen wetenschap van (dergelijke) feiten en/of omstandigheden die kunnen bijdragen tot het te leveren bewijs”. Deze grief slaagt, de raad is daarop inderdaad niet ingegaan, ofschoon klagers in hun inleidende klachtbrief het standpunt hadden ingenomen dat het niet aan verweerder is om te bepalen omtrent welke feiten en/of omstandigheden klagers al dan niet kennis dragen. Dit standpunt van klagers is juist, en de passage uit de brief van verweerder is dan ook misplaatst. In zijn brief verbindt verweerder er evenwel geen consequenties aan. De passage kan niet worden aangemerkt als een poging tot beïnvloeding, of tot intimidatie, en ook overigens acht het hof haar, hoezeer ook misplaatst, niet onbetamelijk in tuchtrechtelijke zin. De gegrondheid van de grief leidt daarom niet tot vernietiging van de beslissing van de raad op onderdeel a.

Nu de inhoud van de brief toetsing aan artikel 46 van de Advocatenwet doorstaat, is evenmin klachtwaardig dat verweerder de brief bij deurwaardersexploit aan klagers heeft laten betekenen.

5.3 De conclusie is dat ook het hof van oordeel is dat klachtonderdeel (a) ongegrond is. De grief faalt mitsdien.

5.4 Klagers menen dat ook het tweede klachtonderdeel ten onrechte door de raad ongegrond is verklaard. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

5.5 Dit klachtonderdeel ziet op uitingen van verweerder in zijn schriftelijke reactie op de tegen hem ingediende klacht. Bij de beoordeling van een zodanige klacht is grote terughoudendheid gepast, omdat aan een verwerende advocaat een grote vrijheid toekomt in de wijze waarop hij zich tegen een tegen hem ingediende klacht wenst te verweren.

5.6 In zijn bij de deken ingediende verweer heeft verweerder, als beweegreden voor het schrijven van de brief waarover onderdeel a klaagt, aangevoerd dat hij niet voetstoots wenste uit te gaan van de kundigheid van klagers. Ter toelichting stelde verweerder onder meer dat klager-2 een voor verweerders cliënt bezwarende suppletie-aangifte overdrachtsbelasting heeft gedaan omdat niet ten genoegen van klager-2 zou zijn aangetoond dat een onroerende zaak die bij een door klager-2 verleden akte was overgedragen, ten tijde van de overdracht verhuurd was. Op die passage doelt onderdeel (b).

5.7 Ter zitting van het hof heeft klager-2 desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat hij destijds niet perse de beschikking wenste te krijgen over een schriftelijke huurovereenkomst waaruit van verhuurde staat zou blijken, maar genoegen zou hebben genomen met een schriftelijke verklaring van X (verweerders cliënt) waarin deze het bestaan van een huurovereenkomst zou bevestigen. Ter zitting ermee geconfronteerd dat (blijkens het dossier) verweerder deze bevestiging schriftelijk aan klager-2 heeft gegeven, met uitdrukkelijke vermelding dat hij dat namens zijn cliënt deed, heeft klager-2 verklaard dat hij dáármee geen genoegen nam. In deze opstelling van klager-2 ligt besloten dat hij verweerder niet op zijn woord geloofde toen deze schreef namens zijn cliënt te verklaren. Dat dit verweerder heeft bevreemd en dat verweerder klager-2 in dit verband halsstarrig heeft genoemd, levert geen overschrijding op van de grote vrijheid die het hof in 5.5 heeft vooropgesteld.

5.8 De conclusie is dat ook het hof van oordeel is dat klachtonderdeel (b) ongegrond is. Ook deze grief faalt mitsdien.

5.9  Al het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de uitspraak van de raad.       

 BESLISSING

Het hof bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 3 september 2012, nummer 12-71.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.A. Goslings, R. Verkijk en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2013.