Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:340
Zaaknummer
6733
Inhoudsindicatie
Appel van klagers over het niet opleggen van een maatregel voor gegrond verklaarde klachtonderdelen niet-ontvankelijk. Bewoordingen "paranoïde querulant" onder de betreffende omstandigheden niet onnodig grievend.
Uitspraak
Beslissing van 9 december 2013
in de zaak 6733
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 12 februari 2013, onder nummer 12-173A, aan partijen toegezonden op 12 februari 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder voor wat betreft de onderdelen a en b gegrond is verklaard en voor wat betreft de overige onderdelen ongegrond. De raad heeft aan verweerder geen maatregel opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA3769.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 maart 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 oktober 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt voor zover in hoger beroep van belang, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) op 21 september 2011 een kopie van zijn brief aan de advocaat van X, rechtstreeks aan X, ter attentie van klager heeft verzonden;
b) in die brief heeft aangekondigd zich het recht voor te behouden in rechte daarvan een kopie over te leggen, terwijl hij moet weten dat dit verboden is nu het om confraternele correspondentie gaat;
c) (….)
d) klager tijdens de zitting van het kort geding op 8 november 2011 bij de rechtbank ’s Hertogenbosch heeft uitgemaakt voor “paranoïde querulant”.
4 FEITEN
4.1 Ter beoordeling van klachtonderdeel d zijn de volgende feiten van belang:
4.2 De vennootschap X, waarvan klager directeur is, en de cliënte van verweerder Y zijn in een langdurige strijd verwikkeld over onder meer de waardering van diverse onroerende zaken. Bij vonnis van 22 november 2011 heeft de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch X veroordeeld de ten laste van Y gelegde beslagen op te heffen. Nadat X vervolgens verlof had verkregen van de voorzieningenrechter te Maastricht vorderde verweerder namens Y bij de Rechtbank Maastricht (wederom) opheffing van de gelegde beslagen. Tijdens de mondelinge behandeling van het eerste opheffings-kort geding in ’s-Hertogenbosch heeft verweerder opgemerkt dat het Nederlandse civiele rechtssysteem uitgaat van redelijk handelende partijen die zich door rationele motieven laten leiden en heeft hij uitgesproken dat het recht niet goed weet om te gaan met paranoïde querulanten omdat het Nederlandse rechtssysteem daar niet op is gericht.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft de klachtonderdelen a en b gegrond verklaard. De raad heeft echter aanleiding gezien naar aanleiding van die gegrondverklaring aan verweerder geen maatregel op te leggen. Klager voert in hoger beroep aan het daarmee niet eens te zijn. Nu een klager op grond van het bepaalde in artikel 56 lid 1 onder a Advocatenwet slechts in hoger beroep kan komen tegen de beslissing van de raad voor zover daarbij een klacht(onderdeel) ongegrond is verklaard, dient klager niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep tegen de beslissing op de klachtonderdelen a en b. Het hof zal hierna inhoudelijk uitsluitend het beroep tegen de beslissing op klachtonderdeel d beoordelen.
5.2 De raad heeft bij de beoordeling van klachtonderdeel d met juistheid tot uitgangspunt genomen dat in de relatie advocaat-wederpartij aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt. De te beantwoorden vraag is daarom of verweerder bij de behandeling van het kort geding op 8 november 2011 zich jegens klager onnodig grievend heeft uitgelaten.
5.3 Het hof oordeelt als volgt. De bewoordingen “paranoïde querulant” richten zich onmiskenbaar tot klager. Verweerders stelling dat de gemaakte opmerking zich niet specifiek op de persoon van klager richtte, verdraagt zich niet met de door verweerder gemaakte opmerking tijdens de mondelinge behandeling door het hof dat er geen personen in de rechtszaal aanwezig waren op wie de opmerking meer betrekking kon hebben dan klager. Het hof houdt het er daarom voor dat verweerder zich wel degelijk over verweerder uitliet.
5.4 Verweerder stelt dat hij het in het belang van zijn cliënte nuttig achtte dat de rechter kennis nam van het diepgewortelde wantrouwen dat klager jegens zijn, verweerders, cliënte koesterde. Partijen waren al jaren in procedures verwikkeld, hetgeen, zo stelt verweerder, aan zijn cliënte aanmerkelijke leed toebracht. Om die reden heeft hij aangevoerd dat het Nederlandse rechtssysteem uitgaat van redelijk handelende partijen die zich door rationele motieven laten leiden en heeft hij In deze context de term paranoïde querulant gehanteerd.
5.5 Naar het oordeel van het hof had verweerder zich gematigder kunnen uiten jegens de persoon van klager, zonder dat daardoor zijn betoog aan kracht inboette. Dat neemt niet weg dat het hof met betrekking tot dit klachtonderdeel tot dezelfde beoordeling komt dan de raad. De gedane opmerkingen, die slechts mondeling en in de relatieve beslotenheid van de rechtszaal zijn geuit, waren naar het oordeel van het hof in de verhitte processuele verhoudingen waarin partijen zich bevonden en waarin ook klager zijn aandeel had, niet onnodig grievend.
5.6 Het hof zal de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel d dan ook bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing op de klachtonderdelen a en b door de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in zijn beslissing van 12 februari 2013 met nummer 12-173 A;
- bekrachtigt voornoemde beslissing met betrekking tot klachtonderdeel d.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.D.R.M. Boumans, E. Schutte en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2013.