Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:83
Zaaknummer
6802
Inhoudsindicatie
Niet aannemelijk dat correspondentie met Gerechtshof -aanzegging niet dienen- bewust en opzettelijk naar vorige advocaat is gezonden, gelet op feit dat advocaatwissel eerst daags tevoren gemeld was. Uitlatingen aan deken in verweer op klacht niet onnodig grievend.
Uitspraak
Beslissing van 7 februari 2014
in de zaak 6802
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 19 april 2013, onder nummer 154/12, aan partijen toegezonden op 23 april 2013, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard en klachtonderdelen b en c ongegrond zijn verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, voor zover daarin de klachtonderdelen b en c ongegrond zijn bevonden, is op 21 mei 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder d.d. 6 juni 2013;
- brief met bijlagen van klager aan het hof d.d. 20 november 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 december 2013, waar mr. X., namens klager, en verweerder zijn verschenen. Mr. X. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) (…)
b) verweerder op 16 en 17 april 2012 aan het gerechtshof Arnhem brieven zou hebben gestuurd althans met zogenaamde H-formulieren mededelingen zou hebben gedaan, zonder daarvan gelijktijdig afschriften te doen toekomen aan de raadsman van de wederpartij mr. Y., terwijl verweerder wist dat mr. Y. op 16 april 2012 mr. Z. als raadsman van de wederpartij van verweerder was opgevolgd.
c) verweerder in zijn verweer d.d. 10 mei 2012 aan de deken zich onnodig grievend heeft uitgelaten door aan te voeren dat klager, zelf advocaat en oud deken, een kunstje probeerde uit te halen en daarbij de rechter een rad voor ogen draaide. Klager wordt daarmee zonder onderbouwing als leugenaar gekwalificeerd.
4 FEITEN
4.1 De raad heeft de volgende feiten, voor zover hier relevant, vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.
2.2 Bij het gerechtshof te Arnhem is in hoger beroep een procedure aanhangig tussen vijf praktijkvennootschappen die gedurende enige tijd een maatschap hebben gevormd. Onderwerp van geschil is de vraag wat de gevolgen van de beëindiging (of ontbinding) van de overeenkomst van maatschap zijn. De praktijkvennootschap van de cliënte van verweerder staat met name tegenover die van haar voormalige compagnons, mrs. X. en Z. en klager, tezamen hierna aangeduid als: klager c.s. De belangen van klager c.s. worden behartigd door één van hen, mr. Z., die zijn aandelen in de maatschap heeft verkocht aan mr. X. en klager.
2.3 Het hoger beroep richt zich tegen een tussenvonnis van de rechtbank Utrecht en is ingesteld door klager c.s.
2.4 Op 17 april 2012 stond de procedure voor memorie van grieven peremptoir. Verweerder heeft aan mr. Z. bij brief van 24 februari 2012 aangezegd dat hij op de roldatum, 17 april 2012, de memorie van grieven diende te nemen, met aanzegging akte niet dienen.
2.5 Op 16 april 2012 is mr. Z. teruggetreden als advocaat van klager c.s. Bij brief van 16 april 2012 aan (onder meer) verweerder laat mr. Z. weten dat hij zich onttrekt omdat hij in juli 2012 de praktijk neerlegt en voorziet dat getuigenbewijs gaat volgen waarin hij als getuige zal optreden, hetgeen zal nopen tot terugtrekking als advocaat. Bij faxbericht d.d. 16 april 2012 aan het gerechtshof stelt mr. Y. zich in de plaats van mr. Z. als advocaat van klager c.s. en verzoekt in verband met de advocaatwissel om zes weken aanhouding voor memorie van grieven. Per e-mail ontvangt verweerder een kopie van dit bericht op diezelfde dag om 16.57 uur. Verweerder maakt vervolgens per fax bezwaar tegen het verzoek van de wederpartij met als motivering: ”Akte van niet-dienen was aangezegd. Gelet op het tijdstip van mededeling inzake onttrekking heeft de actie van klager c.s. klaarblijkelijk louter als doel de sanctie op het partijperemptoir te ontgaan en verder uitstel te verkrijgen. Dat is misbruik van procesrecht.” (…) Een kopie van deze fax heeft verweerder aan mr. Z. gestuurd. Daarna volgde een aanvullende motivering per H14-formulier d.d. 17 april 2012 (kort samengevat voert verweerder daarin aan dat er een conflict is tussen mr. Z. en diens cliënten, zodat er geen reden is om onttrekking per die roldatum te realiseren), welk formulier verweerder in kopie eveneens faxt aan mr. Z..
2.6 Op de rolzifting van 17 april 2012 heeft het gerechtshof de opvolging van mr. Z. door mr. Y.in het roljournaal verwerkt en heeft het gerechtshof akte van niet-dienen verleend.
In deze aangelegenheid heeft de Hoge Raad bij arrest van 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1245, arrest gewezen.
5 BEOORDELING
5.1 Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.1.1 In grief 1 beklaagt klager zich over rechtsoverweging 4.2 van de beslissing waarvan beroep. In deze rechtsoverweging vat de raad het verweer van verweerder op klachtonderdeel b samen. Bij deze grief heeft klager geen belang, reeds omdat gegrondbevinding niet leidt tot een andere beslissing. De beslissing is immers niet gestoeld op deze samenvatting maar op de beoordeling van de klachtonderdelen. Daarin heeft de raad niet overwogen dat klager geen nadeel heeft ondervonden van de verweten gedraging.
5.1.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de raad overwogen:
Op de dag van de advocaatwisseling heeft verweerder een kopie van zijn bericht aan het hof per vergissing aan de ‘vorige’ advocaat gezonden. Verweerder was in grote haast en heeft aan zijn secretaresse verzuimd door te geven dat er een advocaatwisseling had plaatsgevonden. De raad acht dit aannemelijk en niet verwijtbaar nu immers de strekking van deze regel [hof: kennelijk is bedoeld gedragsregel 15 lid 1] is dat de wederpartij onmiddellijk bericht krijgt van brieven en stukken die naar de rechter gaan. Die regel is niet geschonden. Het in dit klachtonderdeel gestelde is derhalve ongegrond.
5.1.3 Klager stelt in grief 2 dat de raad ten onrechte de stelling van klager, dat sprake is van een vergissing, heeft gehonoreerd. In de toelichting op de grief stelt klager dat verweerder ‘bewust en opzettelijk’ de onttrekking door mr. Z. heeft genegeerd.
Voor deze stelling dat verweerder ‘bewust en opzettelijk’ handelde voert klager eerst aan dat verweerder in zijn email aan de rolraadsheer van het hof van dinsdagochtend 17 april 2012 9:20 uur de aanvullende motivering begint met ‘De huidige advocaat mr. Z.’. Verweerder beschouwde de opvolgend raadsman niet als raadsman van klager en stuurde hem daarom geen afschrift, aldus klager.
5.1.4 Het hof merkt eerst op dat de geciteerde overweging uit de beslissing van de raad blijkens haar formulering alleen betrekking heeft op de faxbrief van maandag 16 april 2012, 17:12 uur en niet op die van 17 april 2012. Het hof heeft geen aanwijzing dat verweerder op 16 april 2012 bewust en opzettelijk heeft verzuimd een kopie van die fax aan mr. Y. te verzenden. Het enkele feit dat verweerder kort voordien van de advocaatwisseling in kennis was gesteld, sluit niet uit dat verweerder in grote haast (op het einde van de dag, de dag vóórafgaande aan rol van dinsdagochtend 17 april 2012) zijn secretaresse niet juist heeft geïnstrueerd.
5.1.5 Op het klachtonderdeel, voor zover dat betreft het niet toesturen van het H-formulier aan mr. Y. op 17 april 2012, heeft de raad nog niet kenbaar beslist. Het hof zal dat alsnog doen.
5.1.6 Naar het oordeel van het hof volgt uit dit citaat uit de fax van 17 april 2012 evenmin dat verweerder ‘bewust opzettelijk’ heeft gehandeld door het H14-formuler van 17 april 2012 niet naar mr. Y.in kopie te sturen. Het hof acht aannemelijk hetgeen verweerder daaromtrent aanvoert, namelijk dat hij er niet bij heeft stilgestaan dat de aangekondigde advocaatwisseling een breuk markeerde in de behandeling door de raadlieden van klagers c.s. en dat daardoor niet kon worden volstaan met de instructie tot toezending van de correspondentie naar de ‘wederpartij’. In dit verband is van belang dat mr. Z. niet alleen de hoedanigheid van procespartij en behandelend advocaat voor klagers c.s. verenigde, maar ook dat de advocaatwissel op de rol nog niet was verwezenlijkt zodat het betreffende H formulier mr. Z. als advocaat van de wederpartij moest noemen en ook noemde. In dat licht is het faxen van het H14-formulier naar mr. Z., en niet ook naar mr. Y., als onbewuste handeling geenszins ondenkbaar. Van een ‘bewust en opzettelijk’ handelen is het hof niet gebleken.
5.1.7 Als tweede grond voor de stelling dat verweerder ‘bewust en opzettelijk’ handelde verwijst klager naar de brief van verweerder van 23 april 2012 aan de rolraadsheer van het Gerechtshof Arnhem waarin staat:
Mr. Y. stelt terecht dat kopieën van mijn H-formulieren van 16 en 17 april niet naar hem zijn gestuurd. Die zijn gestuurd naar mr Z., op dat moment nog de behandelende advocaat (…)”
Naar het oordeel van het hof ligt in deze woorden geen erkenning besloten voor een ‘bewust en opzettelijk’ handelen enkele dagen eerder. Bovendien kan, op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen, uit deze passage niet worden afgeleid dat verweerder op 16 en 17 april 2012 ‘bewust en opzettelijk’ kopieën van de H formulieren niet naar mr. Y. heeft gestuurd. In dit verband is mede van belang dat voor de geadresseerde, de rolraadsheer, op het moment van verzending van de H-formulieren op 16 april 2012 om 17:13 uur en op 17 april 2012 om 09:21 uur, mr. Z. nog als procesadvocaat had te gelden. De rol begon op dinsdag 17 april 2012 eerst om 10:00 uur. Het is geenszins onbegrijpelijk dat verweerder de rolraadsheer erop wijst de H-formulieren te hebben toegezonden aan (toen formeel nog) de procesadvocaat mr. Z..
5.1.8 De conclusie is dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder ‘bewust en opzettelijk’ heeft gehandeld zodat de op dat verwijt gestoelde grief 2 faalt.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.2.1 De raad heeft dienaangaande in aanmerking genomen dat de gewraakte bewoordingen in de klachtprocedure zijn gebruikt waarbij zowel klager als verweerder zelf partij zijn en dat niet onbegrijpelijk is dat emoties daarbij een rol spelen. De raad is van oordeel dat de grenzen van hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, niet zijn overschreden. Grief 3 keert zich tegen dit oordeel.
5.2.2 Het hof is evenwel met de raad van oordeel dat verweerder met de gebruikte bewoordingen de grenzen van het betamelijke (als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet) niet heeft overschreden. De door verweerder geuite kwalificatie van de handelwijze aan de zijde van klager c.s. - namelijk het op eind van de middag (16:57 uur) toesturen van een fax ten behoeve van de rol van de volgende ochtend met de aankondiging van een advocaatwissel die ertoe strekte om een aangezegde akte van dienen te ontgaan - is geenszins als onbegrijpelijk, onverwacht of onbetamelijk aan te merken. Het hof kan bovendien in de woorden ‘een kunstje probeerde uit te halen’ en ‘de rechter een rad voor ogen draaien’ de kwalificatie ‘leugenaar’ niet lezen.
5.2.3 Grief 3 faalt.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2013, onder nummer 154/12.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.J.S. Bouwens, A.J. Louter en T.H. Tanja-van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.