Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:64

Zaaknummer

7245

Inhoudsindicatie

Verweerder uitte ernstige beschuldiging. Ongegrond. Verweerder mocht de van zijn client vernomen aantijging overbrengen aan de advocaat van klager.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 2 maart 2015

in de zaak 7245

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 14 juli 2014, onder nummer 14-35, aan partijen toegezonden op 14 juli 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen a, c, d en e ongegrond zijn verklaard en klachtonderdeel b gegrond en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:230.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing met betrekking tot klachtonderdeel b en de opgelegde maatregel in hoger beroep is gekomen, is op 12 augustus 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 januari 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, voor zover thans nog van belang en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    (…)

b)    hij valse beschuldigingen heeft geuit aan het adres van klager inzake ontucht met minderjarigen;

c)    (…)

d)    (…)

e)    (…)

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

    eind 2012 heeft verweerder, in overleg met zijn cliënte (een medisch centrum), de toenmalig advocaat van klager gebeld en hem gezegd dat zijn cliënte (door een vader) in kennis was gesteld (van een vermoeden) van ontucht met een minderjarig meisje (patiënte) begaan door klager, en dat als de vader van het meisje daarvan aangifte zou doen, de cliënte dat ook zou doen. Er is daarna geen aangifte gedaan tegen klager.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel b het volgende vastgesteld, overwogen en beslist:

Het tweede klachtonderdeel betreft het telefoongesprek dat verweerder eind 2012 met de voormalig advocaat van klager heeft gevoerd. Tijdens de zitting is gebleken dat verweerder tegen de advocaat van klager heeft gezegd dat er tegen klager een vermoeden van ontucht met minderjarigen was gerezen. Verweerder heeft daarbij kenbaar gemaakt dat, als de vader van het betreffende meisje er een zaak van zou maken, [zijn cliënte] ook aangifte tegen klager zou doen. Volgens verweerder heeft hij dit gedaan om de advocaat van verweerder van deze informatie te voorzien en een reactie uit te lokken. Er is door verweerder en/of [zijn cliënte] wel overwogen om klager uit te nodigen om zijn kant van het verhaal te vertellen, maar uiteindelijk is daartoe niet besloten, aldus verweerder.

De raad overweegt dat in een zaak als deze, waarin het gaat om ernstige beschuldigingen, de advocaat extra zorgvuldigheid moet betrachten, ook jegens zijn wederpartij. Door richting de advocaat van klager met aangifte te dreigen, zonder dat sprake is geweest van enige vorm van  onderzoek en kennelijk is uitgegaan uitsluitend van hetgeen het meisje waarom het zou gaan hierover naar voren heeft gebracht, heeft verweerder de aan hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt overschreden en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.2    Het hof neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat een advocaat in beginsel gehouden is een redelijke opdracht van zijn cliënt uit te voeren, en dat hem daarbij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt. Een advocaat dient de belangen van zijn cliënt voorts te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. Een advocaat mag in beginsel afgaan op de juistheid van de informatie die zijn cliënt hem verstrekt.

5.3    Klager heeft niet, althans niet gemotiveerd betwist dat verweerder de betreffende informatie over het vermoeden van ontucht van zijn cliënte heeft ontvangen en dat zich inderdaad een vader bij die cliënte heeft gemeld. Klager heeft ter zitting van het hof voorts erkend dat gevoelige informatie, als waarvan hier sprake is, door een werkgever bekend moet worden gemaakt aan de beschuldigde en dat zijn visie over de aantijging behoort te worden gevraagd.

5.4    Vorenstaande in aanmerking nemende kan, naar het oordeel van het hof, verweerder er geen verwijt van worden gemaakt dat hij de door zijn cliënte ontvangen aantijging heeft overgebracht aan de advocaat van klager. Anders dan de raad oordeelde hoefde verweerder geen nader onderzoek te verrichten alvorens de beschuldiging over te brengen. Niet alleen ligt het niet op de weg van verweerder dat onderzoek te doen (dat is aan zijn cliënte, of een vertrouwensman of – commissie), maar verweerder hoefde ook het resultaat van dat onderzoek niet af te wachten. Overigens is het horen van klager/beschuldigde onderdeel van het onderzoek. Het hof neemt verder in overweging dat het verzwijgen van het signaal ook ongewenst kan zijn. Het laat zich immers denken dat klager zich gepikeerd had gevoeld als hij via derden van de aantijging (en het onderzoek door de werkgever daarnaar) had vernomen zonder daarvan zelf in kennis te zijn gesteld.

5.5    Van een ongeoorloofde dreiging met aangifte door verweerder is het hof niet gebleken. Als de aantijgingen inderdaad vaste vormen had aangenomen, dan had aangifte door de cliënte van verweerder inderdaad voor de hand gelegen. Het hof heeft geen aanwijzing dat in het gerelateerde telefoongesprek sprake is geweest van meer dan een gewone feitelijke mededeling.

5.6    Het hof kan zich voorstellen dat klager onaangenaam zal zijn getroffen door de mededeling over de aantijging, maar verweerder valt daarvan geen verwijt te maken. De handelwijze van verweerder is niet in strijd geweest met de hiervoor in 5.2 genoemde maatstaf. De beslissing dient derhalve te worden vernietigd en het klachtonderdeel zal alsnog ongegrond worden verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2014, onder nummer 14-35 voor zover daarin klachtonderdeel b gegrond is verklaard en aan verweerder een maatregel is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw recht doende:

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, A.D. Kiers-Becking en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2015.