Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:88

Zaaknummer

18-084/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Niet gebleken dat verweerder, althans zijn kantoor, de overdracht van het dossier heeft gefrustreerd door gemaakte afspraken niet na te komen. Klacht voor zover deze ziet op de inzet die verweerder heeft getoond bij de behandeling van de zaken van klager deels kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 47b Advocatenwet, deels niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet en voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  23 april 2018

in de zaak 18-084/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 januari 2018 met kenmerk 4017-0672/89878, door de raad ontvangen op 26 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Daarnaast heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager van 13 maart 2018, door de raad ontvangen op 15 maart 2018, en de reactie daarop van verweerder van 23 maart 2018, door de raad ontvangen op 27 maart 2018.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager vanaf 2004 bijgestaan als advocaat.

1.2 Klager heeft eerder, op 22 maart 2007, bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht hield, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet zou hebben gehandeld doordat hij klagers zaak niet goed heeft behandeld. Klager stelde zich op het standpunt dat verweerder zich onvoldoende voor zijn zaak had ingezet en het dossier had overgelaten aan een onbevoegde collega.

1.3 Bij voorzittersbeslissing van de raad van 2 juli 2007 is de eerdere klacht van klager over verweerder kennelijk ongegrond verklaard (07-169A). Daarbij heeft de voorzitter het volgende overwogen:

“Tegenover de verwijten van klager heeft verweerder uiteengezet hoe hij de zaak heeft onderzocht, welke deskundigen daarbij zijn geraadpleegd en hoe hij en zijn kantoorgenoten telkens weer tot de conclusie kwamen dat een herzieningsverzoek in klagers geval geen reële kans van slagen zou hebben. Deze aanpak en conclusie komen de voorzitter niet kennelijk onjuist voor. Bovendien is een en ander, naar onweersproken is gesteld, diverse malen door of namens verweerder uitvoerig telefonisch en schriftelijk aan klager uiteengezet. Een advocaat kan niet verplicht worden een naar zijn oordeel kansloze zaak aanhangig te maken. Hij dient dit wel zo tijdig kenbaar te maken, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt en bij voorbeeld nog een second opinion kan inwinnen. Dit laatste heeft klager inderdaad gedaan en overigens is niet gebleken dat hij schade als bedoeld heeft geleden. Uit de stukken komt niet het beeld naar voren dat verweerder zich onvoldoende voor de zaak van klager zou hebben ingezet, integendeel. Ten overvloede merkt de voorzitter op, dat herzieningsverzoeken in het algemeen slechts zeer zelden worden toegewezen.”

1.4 Op 18 september 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan het kantoor van verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Voor vervolg gebruik zou ik graag, op een door u gekozen moment, mijn dossier en alle daarbij behorende belangrijke stukken bij u ophalen. Graag een moment na de ochtendspits.”

1.5 Op 20 september 2017 heeft de secretaresse van verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hartelijk dank voor uw e-mail.

Wij gaan uw stukken verzamelen en maken dan zo spoedig mogelijk een afspraak met u om ze op te komen halen.”

1.6 Op 2 oktober 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan het kantoor van verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“U heeft mij vijftien jaar aan het lijntje gehouden door veel te beloven waar weinig tot niets te doen (…).

Daarom is het des te kwalijker dat u hier gewoon mee doorgaat, door al twee weken te gebruiken om mijn dossiers overgave klaar te maken. Dat (…) is reden om het dan maar via de Deken te verkrijgen.”

1.7 Op 3 oktober 2017 heeft de kantoorgenoot van verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Wij begrijpen uw reactie van ongeduld.

Ik kan u uitleggen waarom het even een paar dagen extra duurt voordat wij u de dossiers kunnen doen overhandigen.

De stukken die nog bij ons op kantoor liggen betreffen alleen die van de laatste herzieningsprocedure en de stukken die zien op de herziening ten nadele in de zaak van uw zoon. Omdat wij verplicht zijn een dossier ten minste vijf jaar na het sluiten van een zaak te bewaren, moeten wij eerst een kopie van beide dossiers maken, om die alsnog gedurende de verplichte termijn in ons archief te bewaren. Dat kopiëren neemt enige tijd in beslag. We verwachten uw stukken begin volgende week voor u gereed te hebben liggen. We zullen u bellen of een mailtje sturen, als u deze dossiers kunt ophalen.

De stukken van de eerdere twee herzieningsprocedures zijn destijds na beëindiging overgedragen aan ons externe archiefbureau.

Indien u deze stukken ook wenst te ontvangen, zijn hieraan wel kosten verbonden. Ook voor deze stukken geldt dat wij een kopie voor ons eigen archief zullen moeten bewaren en bij opvragen deze eerst moeten kopiëren, hetgeen ook weer ten minste enige dagen in beslag zal nemen.

Zolang de zaken op ons kantoor liggen, kunnen wij, indien zich daarvoor redenen aandienen, nagaan of een nieuw herzieningsverzoek tot de mogelijkheden kan behoren. Bij afdracht van de originele dossierstukken, eindigt daarmee ook onze bijstand aan u. U zult van ons een zogenaamde eindbrief ontvangen, waarmee wij aangeven de zaak c.q. zaken formeel te sluiten.

Wij vernemen nog wel graag of u ook de oudere stukken uit het externe archief zou willen ontvangen. In dat geval dient u ons kantoor ten behoeve van de kosten van het externe opslag bureau een bedrag te voldoen van € 95,- exclusief BTW.”

1.8 Op 4 oktober 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan de kantoorgenoot van verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Zoals eerder gesteld, wil ik alle stukken die betrekking hebben op beide zaken. Dus ook die uit het archief.

De te maken kosten zullen door mij worden vergoed.”

1.9 Op 5 oktober 2017 heeft de kantoorgenoot van verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“We hebben inmiddels de stukken gereed voor u en maken graag een afspraak voor u om de dossiers op te halen. Kunt u daartoe bellen met mijn secretariaat voor het maken van een afspraak?”

1.10 Op 6 oktober 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan de kantoorgenoot van verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Wij hadden afgesproken dat ik bericht zou krijgen als alles klaar stond. Maar wat blijkt, er moet nog even vervelend gedaan worden, omdat de stukken nog nagekeken zouden moeten worden. Dat u zich niets aantrekt van mijn belangen is allang duidelijk.

(…)

Dat ik een afspraak moet afdwingen, maakt mij opnieuw heel boos. Want het bevestigt wederom dat mijn belangen nooit uw belangen waren.”

1.11 Op 6 oktober 2017 heeft de secretaresse van verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Met referte aan uw telefoongesprek (…) hedenochtend, willen wij u langs deze weg nogmaals bevestigen dat uw dossier klaarligt en vandaag opgehaald kan worden.”

1.12 Bij brief van 10 oktober 2017 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder, althans zijn kantoor, de overdracht van het dossier frustreert door gemaakte afspraken niet na te komen;

b) verweerder onvoldoende inzet heeft getoond bij de behandeling van zijn zaken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat het na het verzoek van klager op 18 september 2017 enige tijd heeft geduurd voordat alle stukken uit het dossier van klager verzameld waren, omdat een deel van die stukken zag op procedures van enkele jaren geleden en een en ander moest worden opgevraagd uit het externe archief. Bovendien moest van alle stukken, gelet op de op advocaten rustende bewaarplicht, een kopie worden gemaakt. Op 5 oktober 2017 is klager meegedeeld dat er een afspraak kon worden gemaakt om het dossier op te halen. Op 6 oktober 2017 heeft klager geprobeerd telefonisch een afspraak in te plannen. Die planning verliep helaas niet naar wens van klager, waarna er door een kantoorgenoot van verweerder telefonisch contact is opgenomen met klager en klager alsnog is uitgenodigd diezelfde middag het dossier op te halen. Daarop is een reactie van klager uitgebleven. Ook op latere contactpogingen van het kantoor van verweerder is door klager niet meer gereageerd, aldus verweerder.

3.2 Voor wat betreft de verleende bijstand voert verweerder aan dat er twee herzieningsverzoeken bij de Hoge Raad zijn ingediend, die beiden helaas zijn afgewezen. In 2017 is nog een deskundige benaderd om te bezien of dit tot een aanknopingspunt zou kunnen leiden voor een derde herzieningsverzoek. Tot het moment van overdracht van het dossier had dit echter nog niet tot een concreet aanknopingspunt geleid. Ook is door verweerder geprobeerd het College van Procureurs-Generaal ertoe te bewegen een herzieningsprocedure ten nadele te entameren. Ondanks de inspanningen van verweerder is het College van Procureurs-Generaal hiertoe evenwel niet overgegaan. Van onvoldoende inzet is zeker geen sprake geweest, aldus steeds verweerder.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klager verwijt verweerder dat hij, althans zijn kantoor, de overdracht van het dossier frustreert door gemaakte afspraken niet na te komen.

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat klager het dossier op 18 september 2017 heeft opgevraagd, waarna het kantoor van verweerder de stukken heeft verzameld en uiteindelijk op 5 oktober 2017 (dus 2,5 week later) heeft laten weten dat de stukken gereed lagen en er een afspraak gemaakt kon worden om ze op te halen. De voorzitter acht deze termijn, gelet op de daarvoor door verweerder aangedragen redenen, niet onredelijk lang. Daarmee kan niet gezegd worden dat verweerder of zijn kantoor de overdracht van het dossier frustreert. Daarbij heeft klager zijn stelling dat hij de stukken eerder nodig had en/of hierdoor in zijn belangen zou zijn geschaad niet onderbouwd. Ook de stelling dat verweerder gemaakte afspraken niet zou zijn nagekomen is niet onderbouwd, dit is de voorzitter overigens ook niet gebleken. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende inzet heeft getoond bij de behandeling van zijn zaken.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft eerder op 22 maart 2007 een klacht ingediend tegen verweerder, waarbij hij (tevens) klaagde dat verweerder zijn zaak niet goed zou hebben behandeld. Bij voorzittersbeslissing van de raad van 2 juli 2007 is deze klacht kennelijk ongegrond verklaard (07-169A). Deze beslissing  is inmiddels onherroepelijk. Naar het oordeel van de voorzitter bevat het thans te beoordelen klachtonderdeel b) hetzelfde verwijt aan verweerder als de klacht waar de hiervoor vermelde, onherroepelijke beslissing op ziet. Ingevolge artikel 47b Advocatenwet kan niemand andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. De conclusie is dan ook dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel b) voor zover dit klachtonderdeel ziet op de inspanningen van verweerder tot 22 maart 2007.

4.5 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de inspanningen van verweerder vanaf 22 maart 2007 overweegt de voorzitter als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft niet aangevoerd dat hij pas later op de hoogte was van het handelen of nalaten van verweerder waarop dit klachtonderdeel betrekking had. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de inspanningen van verweerder van 22 maart 2007 tot 10 oktober 2014 is klager niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop.

4.6 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de inspanningen van verweerder vanaf 10 oktober 2014 is de klacht tijdig ingediend en is klager dus wel ontvankelijk. Hiervoor geldt evenwel dat klager – gelet op het verweer van verweerder – zijn standpunt dat verweerder onvoldoende inzet zou hebben getoond onvoldoende heeft onderbouwd. Het is te begrijpen dat klager teleurgesteld is over het feit dat de behandeling van zijn zaken door verweerder niet tot het door hem gewenste resultaat heeft geleid. Het enkele feit dat een zaak niet wordt gewonnen (of in onderhavig geval: een herzieningsverzoek niet wordt toegewezen) betekent echter nog niet dat de advocaat zijn werk niet goed heeft gedaan. Verweerder heeft uiteengezet wat hij ten behoeve van klagers zaken heeft gedaan, niet gebleken is dat verweerder iets meer of anders had kunnen doen waardoor de slagingskans groter was geweest. Daarbij is van belang dat voor herzieningsverzoeken als hier aan de orde hoge drempels gelden en dat na eerdere afwijzing(en) eerst nieuwe omstandigheden nodig zijn om een nieuw verzoek met enige kans op succes in te dienen. Verweerder heeft uiteengezet dat ook het contact met een deskundige in 2017 geen aanknopingspunten bood voor een nieuw herzieningsverzoek. Dat verweerder kansen heeft laten liggen, is onvoldoende gebleken. In zoverre is dit klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren, klager deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel b) en klachtonderdeel b) voor het overige kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klager in klachtonderdeel b), voor zover dit ziet op de inspanningen van verweerder tot 22 maart 2007,  met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

- klager in klachtonderdeel b), voor zover dit ziet op de inspanningen van verweerder van 22 maart 2007 tot 10 oktober 2014, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

- klachtonderdeel b), voor zover dit ziet op de inspanningen van verweerder vanaf 10 oktober 2014, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 23 april 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 april 2018 verzonden.