Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:74

Zaaknummer

6459

Inhoudsindicatie

De raad heeft miskend dat niet in geschil is dat verweerder beroep zou instellen, maar dat het klager er om gaat dat verweerder ten onrechte het beroepschrift naar de Raad van State had gezonden, omdat het gerechtshof de bevoegde instantie zou zijn geweest om van het hoger beroep kennis te nemen.

Uitspraak

Beslissing van 11 april 2016

in de zaak 6459

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

        klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 7 mei 2012, onder nummer R. 3830/11.232, aan partijen toegezonden op 8 mei 2012, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 24 november 2011 en de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd, en het verzet voor het overige ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3130.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, voor zover de klacht gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd, is op 29 mei 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager van 21 juni 2012;

-    een schrijven van de griffier aan klager van 25 juni 2015;

-    een schrijven van verweerder van 19 juli 2012;

-    een schrijven van klager van 3 augustus 2012;

-    een schrijven van klager van 3 juli 2015;

-    een schrijven van verweerder van 3 november 2015;

-    een schrijven van klager van 16 november 2015;

-    een schrijven van verweerder van 8 december 2015;

-    een schrijven van klager van 22 december 2015;

-    een schrijven van klager van 24 januari 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 februari 2016, waar klager niet is verschenen. Verweerder is wel verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder, voor zover in hoger beroep nog van belang, meer in het bijzonder dat verweerder zonder overleg met klager en tegen diens zin een beroepschrift heeft toegezonden aan de Raad van State, waardoor klager griffierecht en een eigen bijdrage verschuldigd was.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Tegen de door de raad vastgestelde feiten zijn geen bezwaren gericht. Het hof gaat bij de beoordeling van het door verweerder ingestelde hoger beroep derhalve uit van de door de raad vastgestelde feiten.

5    BEOORDELING

5.1.    Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door het hof van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2.    Het door verweerder ingestelde hoger beroep richt zich tegen de gegrondverklaring door de raad van de klacht dat verweerder zonder overleg met klager en tegen diens zin een hoger beroepschrift heeft toegezonden aan de Raad van State waardoor klager griffierecht en een eigen bijdrage verschuldigd is geworden en tegen de aan de gegrondverklaring ten grondslag liggende overwegingen.

5.3.    De raad heeft in verband met de gegrondverklaring van de klacht overwogen dat verweerder, hoewel daartoe gehouden, heeft nagelaten de door klager aan hem verstrekte opdracht schriftelijk te bevestigen teneinde onduidelijkheden en misverstanden te voorkomen, alsmede dat verweerder geen concept van het hoger beroepschrift ter bespreking vooraf aan klager heeft voorgelegd.

5.4.    De raad heeft daarbij naar het oordeel van het hof miskend dat tussen klager en verweerder niet in geschil is dat verweerder beroep zou instellen, maar dat het klager er in de klachtomschrijving om gaat dat verweerder ten onrechte het beroepschrift naar de Raad van State had gezonden, omdat het gerechtshof – en dus niet de Raad van State - de bevoegde instantie zou zijn geweest om van het hoger beroep kennis te nemen.

5.5.    Bij brief van 2 augustus 2010 heeft de secretaris van de Raad van State aan verweerder bericht dat voor de behandeling van het hoger beroep griffierecht verschuldigd zou zijn, welk griffierecht door verweerder is voldaan. Nu er van een niet-ontvankelijkheid bij de Raad van State geen sprake was, kan niet worden volgehouden dat de Raad van State niet de bevoegde instantie was om van het hoger beroepschrift kennis te nemen en evenmin dat klager ten onrechte griffierecht diende te voldoen.

5.6.    Dit leidt tot de conclusie dat het door verweerder ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de raad gegrond is en dat de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, behoort te worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de verzetsbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag d.d. 7 mei 2012 onder nummer R.3830/11.232, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,

en in zoverre opnieuw recht doende:

-    verklaart het verzet en de klacht ten aanzien van het door verweerder bij de Raad van State ingestelde hoger beroep ongegrond.

       

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, P.T. Gründemann, M.M.H.P. Houben en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.E. van Trigt - Pelgrim, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2016.

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 11 april 2016.