Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:107

Zaaknummer

17-1059/A/NH

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij deels gegrond. Verweerder heeft zonder voorafgaand overleg met de advocaat van klaagster executiemaatregelen getroffen. Gelet op specifieke omstandigheden geen maatregel opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 7 mei 2018

in de zaak 17-1059/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mail van 14 oktober 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 21 december 2017 met kenmerk td/md/16-379, door de raad ontvangen op 22 december 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 maart 2018 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van de heer Koch, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 23 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is verwikkeld geweest in een geschil met haar ex-echtgenoot. Verweerder heeft de ex-echtgenoot daarin bijgestaan als advocaat.

2.2 Op 4 november 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen, waarbij (onder meer) de verdeling van de tussen klaagster en haar ex-echtgenoot bestaande gemeenschap is vastgesteld.

2.3 Op 25 maart 2016 heeft verweerder een brief gestuurd aan de deurwaarder, met onder meer de volgende inhoud:

“In de hierboven kort aangeduide aangelegenheid zend ik u een grosse van het vonnis d.d. 4 november 2016. (…) Vriendelijk verzoek ik u dit vonnis te betekenen en gelijktijdig bevel te doen te voldoen aan het vonnis.”

2.4 Op 1 april 2016 heeft de deurwaarder het vonnis aan het adres van klaagster betekend.

2.5 Op 26 april 2016 heeft de deurwaarder een brief gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“In opgemelde zaak heeft cliënt [ex-echtgenoot] ons verzocht zijn vordering in behandeling te nemen.

Het vonnis van 4 november 2015 van de Rechtbank Noord-Holland (…) is op 1 april 2016 aan u betekend.

U bent conform berekening van cliënt tot op heden verschuldigd:

Hoofdsom con       € 11.979,18

Betekening en bevel      €        90,54

(…)

Thans verschuldigd      € 12.069,72

Wij sommeren u hierbij om laatstgenoemd bedrag binnen vijf dagen na heden aan ons kantoor te voldoen, ofwel direct aan cliënt. (…) Indien u geen gehoor geeft, zijn wij genoodzaakt verdere beslag maatregelen te nemen.”

2.6 Op 23 juni 2016 heeft de deurwaarder ten laste van klaagster loonbeslag gelegd.

2.7 Op 24 juni 2016 heeft de advocaat van klaagster een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“In bovengenoemd dossier kreeg cliënte gisteren bezoek van de deurwaarder. Uw cliënt stelt dat hij een vordering heeft op cliënte (…).

Cliënte betwist dat uitdrukkelijk. Uit het vonnis valt immers duidelijk af te leiden dat cliënte een vordering heeft op uw cliënt en niet andersom. De vordering van uw cliënt wordt overigens ook niet nader door of namens hem gespecificeerd.

Voorts is opvallend dat uw cliënt nimmer heeft gereageerd op mijn brieven en ook anderszins nooit meer over het vonnis heeft gerept. Hij heeft ook nooit gesteld dat hij nog een bedrag van cliënte te vorderen heeft. Het exploot kwam “uit het niets”. Namens cliënte hem ik er moeite mee dat de opdracht aan de deurwaarder kennelijk door uw kantoor is verstrekt, terwijl er voordien niet even de moeite is genomen om contact met mij op te nemen en te reageren op mijn berichten.”

2.8 Op 4 juli 2016 heeft de deurwaarder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Wij doen u onderstaand de mail van [ex-echtgenoot] aan onze opdrachtgever toekomen.

(…)

Beste [verweerder],

Hierbij doe ik je mijn aanpassingen op het vonnis toekomen. Bij enkele punten heb ik een herberekening gemaakt of aanpassingen gedaan.

(…)

Na verrekening blijft er een bedrag over van € 11.979,18 wat mijn ex aan mij moet betalen.”

2.9 Vervolgens is de advocaat van klaagster namens klaagster een executie-kortgeding gestart teneinde het gelegde loonbeslag te laten opheffen. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding zijn partijen een schikking overeengekomen. Daarbij is (onder meer) afgesproken dat het loonbeslag zal worden opgeheven en de ex-echtgenoot van klaagster (de cliënt van verweerder) een bedrag van € 1.750 aan klaagster zal betalen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een vonnis heeft geëxecuteerd waarbij hij de opmerkingen van zijn cliënt heeft overgenomen;

b) zijn cliënt steunt in zijn pogingen om voor eigen rechter te spelen;

c) alles klakkeloos over heeft genomen wat zijn cliënt hem zegt;

d) zonder voorafgaand overleg met de advocaat van klaagster executiemaatregelen heeft getroffen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijk klacht is dat die advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

Preliminair verweer

5.2 Voor alle andere weren voert verweerder aan dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht, aangezien zij het griffierecht niet tijdig heeft betaald.

5.3 De raad overweegt als volgt. De termijn waarbinnen het griffierecht dient te worden betaald betreft geen fatale termijn, in die zin dat overschrijding van deze termijn tot niet-ontvankelijkheid zou leiden. De raad gaat daarom voorbij aan dit preliminaire verweer.

Ad klachtonderdelen a) t/m c)

5.4 De klachtonderdelen a) t/m c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij een vonnis heeft geëxecuteerd waarbij hij de opmerkingen van zijn cliënt heeft overgenomen, zijn cliënt steunt in zijn pogingen om voor eigen rechter te spelen en alles klakkeloos over heeft genomen wat zijn cliënt hem zegt. Daarbij verwijst klaagster naar de e-mail van de deurwaarder van 4 juli 2016, waaruit blijkt dat verweerder de onderbouwing van zijn cliënt heeft doorgestuurd aan de deurwaarder (zie hiervoor onder paragraaf 2.8).

5.6 Verweerder voert aan dat klaagster en zijn cliënt van mening verschillen over de uitleg van het vonnis van 4 november 2015, aangezien zijn cliënt van mening is dat hij een vordering op klaagster heeft terwijl klaagster meent dat zij een vordering op zijn cliënt heeft. Daarbij geldt dat het zijn cliënt zelf is geweest die de beslissing heeft genomen om zijn vordering op klaagster uit handen te geven aan een deurwaarder. Op het verzoek van de deurwaarder om deze vordering te onderbouwen heeft verweerder de onderbouwing van zijn cliënt aan de deurwaarder doorgeleid. Aangezien overleg niet tot overeenstemming heeft geleid wenste zijn cliënt het gelegde beslag te handhaven. Aangezien door verweerder slechts de belangen van zijn cliënt worden behartigd is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, aldus steeds verweerder.

5.7 De raad overweegt als volgt. Ondanks dat verweerder als advocaat van de wederpartij een ruime vrijheid toekomt omtrent de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt, dient hij wel rekening te houden met gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Zo staat het hem niet vrij de belangen van de wederpartij nodeloos te schaden door te trachten jegens de wederpartij een recht geldend te maken waarvan hij weet, althans moet weten, dat het zijn cliënt niet toekomt. De raad overweegt voorts dat verweerder zich ter zake de opdrachtverlening aan de deurwaarder niet kan verschuilen achter zijn cliënt, aangezien verweerder ter zitting heeft erkend dat hij het contact met de deurwaarder heeft onderhouden, de grosse van het vonnis aan de deurwaarder heeft gestuurd met de opdracht het vonnis te betekenen en gelijktijdig bevel te doen te voldoen aan het vonnis, de onderbouwing van zijn cliënt aan de deurwaarder heeft doorgestuurd en de factuur van de deurwaarder via het kantoor van verweerder is betaald. De raad zal daarom dienen te onderzoeken of verweerder heeft geprobeerd jegens klaagster een recht geldend te maken waarvan hij wist, althans had moeten weten, dat het zijn cliënt niet toekwam. Ter zitting heeft klaagster erkend dat van het gelegde loonbeslag uiteindelijk een bedrag van € 5.000 aan de cliënt van verweerder is uitbetaald, en klaagster een bedrag van € 1.750 heeft teruggekregen. Dat dit bedrag van € 5.000 de cliënt van verweerder niet toekwam is gesteld noch gebleken, zodat er van moet worden uitgegaan dat de cliënt van verweerder ten tijde van de beslaglegging een vordering op klaagster had. Dat klaagster uiteindelijk een bedrag van € 1.750 heeft teruggekregen kan aan het voorgaande niet afdoen. In dit licht kan verweerder van het doorsturen van de onderbouwing van zijn cliënt aan de deurwaarder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klachtonderdelen a), b) en c) zijn daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.8 Klaagster verwijt verweerder dat hij zonder voorafgaand overleg met de advocaat van klaagster executiemaatregelen heeft getroffen. Verweerder stelt dat hij voorafgaand aan de betekening van het vonnis wel degelijk telefonisch contact heeft gehad met de advocaat van klaagster.

5.9 De raad overweegt als volgt. De advocaat is verplicht, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven (vide Gedragsregel 19, Gedragsregels 1992). Uit de brief van de advocaat van klaagster van 24 juni 2016 lijkt te volgen dat verweerder dat niet heeft gedaan (zie hiervoor onder paragraaf 2.7). Verweerder heeft ter zitting weliswaar aangevoerd dat hij voorafgaand aan de betekening van het vonnis wel degelijk telefonisch contact heeft gehad met de advocaat van klaagster, maar heeft dit standpunt op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de raad dit niet kan vaststellen. Concluderend is klachtonderdeel d) gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel d) gegrond. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad echter tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij weegt de raad alle omstandigheden van de zaak mee, waaronder dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat partijen het niet eens waren over de uitleg van het vonnis van 4 november 2015, zodat het de vraag is of het verschil had gemaakt als verweerder voorafgaand aan de betekening van het vonnis wel contact had opgenomen met de advocaat van klaagster. Voorts is geen sprake van antecedenten.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel d) gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2018.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 mei 2018 verzonden.