Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:105

Zaaknummer

17-910/A/A

Zaaknummer

17-864/A/A

Zaaknummer

17-865/A/A

Zaaknummer

17-866/A/A

Zaaknummer

17-867/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaten en advocatenkantoor. Klager is in 2010 betrokken geweest bij een ongeval waarbij hij door een schip is overvaren. Verweerders hebben klager vanaf 2012 bijgestaan in het kader van de aansprakelijkheid en schade. Verweerder sub 4 en verweerster sub 5 hebben in de opdrachtbevestiging geschreven dat zij (hoewel er een vermoedelijke eigenaar bekend was) nog zouden moeten natrekken wie de eigenaar van het schip was dat klager had overvaren. Uit het klachtdossier blijkt niet zij daartoe enige poging hebben ondernomen noch dat zij klager over eventuele pogingen hebben geïnformeerd. De stelling dat op dat moment, in 2012, niet kenbaar noch traceerbaar was wie de eigenaar was van het schip is niet onderbouwd. De raad zal het er voor houden dat het wel mogelijk was de eigenaar van het schip te achterhalen. Nu verweerder sub 4 en verweerster sub 5 dit niet hebben achterhaald noch daartoe voor klager kenbare pogingen hebben ondernomen, hebben zij niet voldaan aan hetgeen klager op grond van de opdrachtbevestiging redelijkerwijs mocht verwachten. Dit valt hen tuchtrechtelijk te verwijten. Voor zover klacht is gericht tegen advocatenkantoor is klager niet-ontvankelijk. Klacht over verweerder sub 4 en verweerster sub 5 deels gegrond, klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 7 mei 2018

in de zaken 17-910/A/A, 17-864/A/A, 17-865/A/A, 17-866/A/A en 17-867/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 25 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerders.

1.2 Bij beslissing van 12 oktober 2017 heeft het Hof van Discipline de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) aangewezen voor de behandeling van de klacht.

1.3 Bij brief aan de raad van 29 november 2017 met kenmerk 59412, 59432, 59452 en 59472, door de raad ontvangen op 1 december 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 maart 2018 in aanwezigheid van klager, vergezeld van mevrouw Schipper, en verweerders 2 t/m 5, vergezeld van hun gemachtigden mr. Bruidegom en mr. Van den Nouland. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 35 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de door klager ter zitting overgelegde stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is op 22 juli 2010 voor de kust van Bonaire (Nederlandse Antillen) tijdens het snorkelen door een schip overvaren, waarbij klager zwaar gewond is geraakt. Het schip behoorde in eigendom toe aan Bonaire Eco Experience N.V., van welke onderneming de heer N statutair bestuurder is. De boot werd bestuurd door de heer P.

2.2 Teneinde de door klager geleden letselschade te verhalen heeft de familie van klager aanvankelijk contact gezocht met een advocaat op Bonaire, mr. N. Tot mei 2012 is klager bijgestaan door mr. N, waarna de samenwerking is beëindigd.

2.3 Vervolgens heeft klager contact gezocht met verweerster sub 1, het kantoor waar  verweerders sub 2 t/m 5 toen allen werkzaam waren.

2.4 Op 13 juni 2012 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder sub 4 en verweerster sub 5. Bij brief van 14 juni 2012 is de opdracht aan klager bevestigd. In deze opdrachtbevestiging staat, voor zover relevant, het volgende:

“Kort samengevat komt het erop neer dat de eerste stap die nu gezet moet worden, het zenden van aansprakelijkstellingen richting de betrokken personen is, te weten [de heer P] en [de heer N].

(…)

Op 22 juli 2010 bent u tijdens uw vakantie op Bonaire, terwijl u aan het snorkelen was in de buurt van wat lokaal bekend staat als Bachelors Beach, overvaren door een schip genaamd “Free at last”. Dit schip is eigendom (maar dit zouden wij nog moeten natrekken) van [de heer N] (h.o.d.n. Sand Dollar Scuba and Photo N.V. i.o.) De “Free at last” is een schip dat wordt gebruikt om duikers te vervoeren. Het schip is ongeveer 36ft lang en is het best te vergelijken met een Bosten Whaler. Verdere gegevens over het schip ontbreken, maar we kunnen er wel vanuit gaan dat het hier een zeegaand schip betreft.

(…)

Het ongeval kwalificeert als een aanvaring en ervan uitgaande dat hier Nederlands recht van toepassing is (…) is dit een aanvaring waarbij een zeegaand schip betrokken is zoals bedoeld in art. 8:540 BW e.v. De eigenaar van het schip is aansprakelijk voor de schade die bij een aanvaring door de schuld van het schip is veroorzaakt. Degene die het schip in dit geval bestuurde, [de heer P], kan als hulppersoon van de eigenaar worden aangesproken of zelfstandig op basis van onrechtmatige daad. In ieder geval geldt dat bij een aanvaring een kortere verjaringstermijn geldt dan bij andere feiten. De verjaringstermijn bedraagt twee jaar vanaf de dag nadat de aanvaring plaatsvond.

(…)

Allereerst is van belang dat wij zorgen dat uw vordering niet verjaart. Daarvoor is het nodig dat wij zo spoedig mogelijk een aansprakelijkstelling sturen naar [de heer N] en [de heer P]. ”

2.5 Op 22 juni 2012 heeft verweerster sub 5 brieven gestuurd aan Sand Dollar Scuba and Photo N.V. (i.o.), ter attentie van de heer N, en aan de heer N en de heer P afzonderlijk, met onder meer de volgende inhoud:

“[Klager] houdt [de heer P] en [de heer N] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van het ongeval op 22 juli 2010. (…) [Klager] behoudt zich nadrukkelijk alle rechten voor en u dient deze brief als een stuitingsbrief in de zin van artikel 3:317 BW (Nederlandse Antillen) te beschouwen.” 

2.6 Bij brief van 5 juli 2012 heeft mr. H namens de heer N op de aansprakelijkstelling gereageerd en aangegeven geen aansprakelijkheid te erkennen. Bij brief van 5 juli 2012 heeft mr. O namens de heer P op de aansprakelijkstelling gereageerd en aangegeven geen aansprakelijkheid te erkennen.

2.7 Vervolgens is tussen partijen gecorrespondeerd over de aansprakelijkheid. Op 13 juni 2013 heeft mr. H namens de verzekeraar van Bonaire Eco Experience N.V. de aansprakelijkheid (gedeeltelijk) erkend en Cunningham Lindsey ingeschakeld als schaderegelingsbureau. Vervolgens is tussen partijen gecorrespondeerd over de schade van klager.

2.8 Op 10 oktober 2013 heeft verweerster sub 3 een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Op verzoek van mijn kantoorgenote [verweerster sub 5] ben ik in uw dossier aan de slag gegaan met het opstellen van een schadestaat (…)”.

2.9 Op 28 april 2014 heeft verweerster sub 5 brieven gestuurd aan Sand Dollar Scuba and Photo N.V. (i.o.) / Bonaire Eco Experience N.V. / Bonaire Dive and Adventure, ter attentie van de heer N, en aan de heer N en de heer P afzonderlijk, met onder meer de volgende inhoud:

“Hetgeen is weergegeven in de brief van 22 juni 2012 geldt onverkort: [klager] houdt [de heer P] en [de heer N], alsmede Bonaire Eco Experience en Sand Dollar Scuba and Photo N.V. (i.o.) hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van het ongeval op 22 juli 2010. (…)

U dient deze brief te beschouwen als een stuitingsbrief in de zin van art. 3:317 BW (Nederlandse Antillen/Bonaire).” 

2.10 Op 8 augustus 2014 heeft klager de deurwaarder op Bonaire opdracht gegeven beslag te leggen ten laste van de heer P.

2.11 Op 19 augustus 2014 heeft verweerster sub 3 een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In deze kwestie kom ik graag nader inhoudelijk terug op ons telefoongesprek d.d. 18 augustus jl. en jouw verslag van jouw verrichtingen te Bonaire tijdens jouw vakantie. Zoals je aangaf, heb je aldaar – zonder voorafgaand overleg met ons – beslag gelegd op een woning en appartementen van [de heer P]. (…)

Ik signaleer dit nu je aldus met de gelegde beslagen en genomen acties de schikkingsonderhandelingen op scherp hebt gezet. Ik kan mij voorstellen dat men niet meer bereid zal zijn het schikkingsvoorstel te accepteren wanneer duidelijk wordt dat verhaalsacties t.a.v. [de heer P] in voorbereiding zijn. Bovendien breng je ons hiermee in een lastig parket nu wij inmiddels op de hoogte zijn van deze acties en signaleren dat dit op gespannen voet staat met het eerdere schikkingsvoorstel (…). Wij vinden het vervelend dat jij ons in deze positie brengt.”

2.12 Op 25 augustus 2014 heeft verweerster sub 3 een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hoewel ik begrijp dat je meent goed te hebben gedaan aan het leggen van de beslagen, zie ik nogal wat nadelen verbonden aan het procederen in deze zaak om vervolgens de beslagen uit te winnen. Bovendien signaleer ik dat de kosten wellicht niet zullen opwegen tegen de uiteindelijke opbrengst. Zonder al te veel aanvullende kosten en moeite, kun je op dit moment de gehele zaak afsluiten met een vergoeding die neerkomt op (iets minder) dan 50% van je schade. Hoewel ik mij kan voorstellen dat dit geen bevredigend resultaat is, lijkt mij dit wel het best haalbare resultaat. (…)

Wanneer je besluit de onderhandelingen af te breken, zal ik dit uiteraard ook communiceren met [mr. H]. (…) Het is in dat geval vervolgens de vraag of [verweerster sub 1] de aangewezen partij is om de overzeese belangen voor je te behartigen in rechte. Ik heb hier gezien de afstand mijn bedenkingen over. Niet alle zittingen zullen schriftelijk verlopen en mede gezien de gelegde beslagen en mogelijk toe te passen Antilliaans recht, lijk het mij praktischer een behandelend advocaat aldaar in te schakelen.”

2.13 Op 1 september 2014 heeft verweerster sub 3 een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In deze kwestie ontvingen we donderdag 28 augustus jl. de bijgevoegde reactie van [mr. H]. Zij wijst het voorstel af en houdt vast aan de gewenste finale kwijting ten aanzien van alle partijen, waaronder ook [de heer P]. Bovendien blijkt zij inmiddels op de hoogte van het gelegde beslag.

Ik stel aldus vast dat wij geen overeenstemming hebben bereikt. Eerder gaf jij aan vast te willen houden aan het voorbehoud waar het een actie ten aanzien van [de heer P] betreft. Dit zal vermoedelijk betekenen dat betaling van de verzekerde som ( via de verzekerde), Bonaire Eco Experience en/of [de heer N] en [de heer P] in rechte afgedwongen moet worden. Waar het ons negatieve advies dienaangaande betreft, verwijs ik naar de voorgaande correspondentie en adviezen.

(…) Eerder signaleerde ik al – naast de inhoudelijke bedenkingen – bezwaren te zien tegen het procederen op afstand. Het komt mij praktischer voor wanneer je een advocaat ter plaatse (ik deed eerder twee aanbevelingen) inschakelt om aldaar de benodigde stappen in rechte te nemen. Mede na overleg met de verantwoordelijke partners bij [verweerster sub 1, kantoor waar verweerders sub 2 t/m 5 destijds allen werkzaam waren] dien ik je mee te delen dat wij jouw belangen in dit overzeese traject in rechte niet (langer) kunnen behartigen. Uiteraard werk ik graag mee aan een goede en snelle overdracht van het dossier aan een ter zake deskundige advocaat zodat jouw belangen op de juiste wijze kunnen worden behartigd. Ik verneem hiertoe graag aan wie ik het dossier over kan dragen. Desgewenst weet je me ook beschikbaar je te introduceren bij een van de eerder genoemde advocaten ter plaatse.”

2.14 Op 10 september 2014 heeft klager zich (na verwijzing door verweerders) tot mr. W van advocatenkantoor David Kock Legal te Bonaire gewend, die vervolgens in december 2014 namens klager een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt bij het Gerecht in eerste aanleg op Bonaire.

2.15 Op 31 maart 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan een kantoorgenoot van verweerders sub 2 t/m 5, mr. N, met onder meer de volgende inhoud:

“Nu blijkt uit reactie van tegenpartij dat er niet op de juiste wijze is gestuit en dat de verkeerde BV is betekend. De boten staan op Bonaire eco experiece en photo dive etc is gestuit in july 2012 door [verweerster sub 1]. Nu deze stuiting aan de verkeerde BV heeft plaats gevonden , zou dit betekenen een wel heel forse blunder van [verweerster sub 1]. De schade die ik met deze fout door u kantoor op loop is dan ook zeer substantieel. De zaak loopt nog, zover de rechter hier nog niet in heeft beslist, stel ik u hierbij dan ook aansprakelijk voor het restant van mijn letselschade vordering welke ik door deze fout waarschijnlijk zal mislopen.”

2.16 Op 24 augustus 2016 heeft het Gerecht in eerste aanleg vonnis gewezen, waarbij – kort gezegd - is overwogen dat een korte verjaringstermijn van twee jaren van toepassing is, en dat de vorderingen van klager tegen Bonaire Eco Experience N.V., de heer N en de heer P zijn verjaard.

2.17 Op 31 augustus 2016 heeft mr. V namens klager een brief gestuurd aan verweerster sub 1 ter attentie van verweerster sub 5, waarin (kort gezegd) verweerster sub 1, het kantoor waar verweersters sub 2 t/m 5 destijds allen werkzaam waren, aansprakelijk wordt gesteld voor het niet tijdig aansprakelijk stellen c.q. stuiten van de verjaring van de vorderingen van klager op Bonaire Eco Experience N.V.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) bij de uitvoering van de hun toevertrouwde opdracht in ernstige mate tekort zijn geschoten;

b) een beroepsfout hebben gemaakt door de verjaring tegen de eigenaar van het schip niet tijdig te stuiten en vervolgens hebben verzuimd deze beroepsfout en de daarbij behorende gevolgen aan te melden;

c) klager hebben voorgehouden dat zij konden bemiddelen en indien dit niet tot resultaat zou leiden, een civiele procedure konden voeren op Bonaire/Curaçao, terwijl dat niet zo bleek te zijn;

d) klager willens en wetens op kosten hebben gejaagd door de zaak te verwijzen naar David Kock Legal, terwijl zij wisten dat zij de verjaring niet (juist) hadden gestuit;

e) het dossier onnodig door meerdere kantoorgenoten hebben laten behandelen, die zich allemaal moesten inlezen, wat heeft geleid tot hoge kosten;

f) zich ten onrechte hebben beroepen op de opzeggingsbevoegdheid (artikelen 7:402 en 7:408 BW), waarmee zij hebben geprobeerd hun eigen wangedrag te maskeren;

g) hebben geweigerd klager in hoger beroep bij te staan, terwijl klager gedwongen is om hoger beroep in te stellen, geweigerd hebben klager te voorzien van argumenten dat de stuiting wel (juist) heeft plaatsgevonden en niet hebben bijgedragen in het griffierecht.

4 VERWEER

4.1 Verweerders voeren gezamenlijk verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 Bij de beoordeling neemt de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2 De raad stelt voorop dat, voor zover de klacht gericht is tegen verweerster sub 1, het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een naamloze of besloten vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van de naamloze of besloten vennootschap. Dit laatste is niet gebleken, zodat klager in zijn klacht, voor zover gericht tegen verweerster sub 1, niet-ontvankelijk is.

5.3 De raad overweegt dat klager wel kan worden ontvangen in zijn klacht voor zover deze is gericht tegen verweerders sub 2 t/m 5. Voor zover de klacht is gericht tegen verweerder sub 2 geldt evenwel dat onweersproken is aangevoerd dat verweerder sub 2 geen inhoudelijke bemoeienis heeft gehad met de zaak van klager. Nu de klacht ziet op de inhoudelijke behandeling van de zaak, en zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet duidelijk is waarom het handelen van verweerders sub 3 t/m 5 aan verweerder sub 2 zou moeten worden toegerekend, is de klacht voor zover gericht tegen verweerder sub 2 ongegrond.

5.4 Voor zover de klacht is gericht tegen verweerders sub 3 t/m 5, zal de raad hierna op de afzonderlijke klachtonderdelen ingaan.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 De raad ziet aanleiding om dit klachtonderdeel eerst te bespreken.

5.6 Klager verwijt verweerders sub 3 t/m 5 dat zij een beroepsfout hebben gemaakt door de verjaring tegen de eigenaar van het schip niet tijdig te stuiten en vervolgens hebben verzuimd deze beroepsfout en de daarbij behorende gevolgen te melden.

5.7 Verweerders sub 3 t/m 5 stellen zich op het standpunt dat verweerster sub 3 zich heeft beperkt tot het behandelen van de letselschadeaspecten van de zaak, dat zij in de periode voorafgaand aan het eventuele verstrijken van de verjaringstermijn nog niet bij de zaak was betrokken en dat zij zich niet heeft beziggehouden met de verjaringsproblematiek en de verzonden stuitingsbrieven. Voorts betwisten verweerders sub 3 t/m 5 dat er een beroepsfout is gemaakt. Het juridische debat over de vraag of dat zo is, is op de Antillen nog niet afgerond. Aldaar is immers het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van 24 augustus 2016 (zie hiervoor onder paragraaf 2.16) nog aanhangig. Uit de stukken van de voormalig advocaat van klager, mr. N, die klager tijdens het intakegesprek overhandigde bleek dat zij ervan uitging dat het schip in eigendom toebehoorde aan de heer N en werd gebruikt voor de exploitatie van zijn duikschool Sand Dollar Scuba and Photo N.V. (i.o.). Dat het schip daadwerkelijk in eigendom toebehoorde aan Bonaire Eco Experience N.V. was op dat moment niet kenbaar noch traceerbaar. Verweerders sub 3 t/m 5 betwisten voorts dat zij ervan op de hoogte waren dat zij de verjaring niet (juist) hadden gestuit, zo daar al sprake van zou zijn. Het verjaringsverweer is gedurende de bijstand door verweerders sub 3 t/m 5 door de wederpartij nimmer gevoerd, en geen van verweerders 3 t/m 5 heeft zich (de mogelijkheid van) verjaring gerealiseerd. Het verjaringsaspect kwam eerst aan de orde in de e-mail van klager van 31 maart 2016 (zie hiervoor onder paragraaf 2.15) en later in het kader van de aansprakelijkstelling van 31 augustus 2016 (zie hiervoor onder paragraaf 2.17), aldus steeds verweerders sub 3 t/m 5.

5.8 De raad overweegt als volgt. Klager heeft de stelling van verweerders sub 3 t/m 5 dat verweerster sub 3 zich heeft beperkt tot het behandelen van de letselschadeaspecten van de zaak, en zich niet heeft beziggehouden met de verjaringsproblematiek en de verzonden stuitingsbrieven, niet (althans niet gemotiveerd) betwist. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt bovendien niet in te zien waarom het handelen dan wel nalaten van verweerder sub 4 en verweerster sub 5 aan verweerster sub 3 zou dienen te worden toegerekend. Voor zover dit klachtonderdeel zich richt tegen verweerster sub 3 is het derhalve ongegrond.

5.9 Voor zover dit klachtonderdeel zich richt tegen verweerder sub 4 en verweerster sub 5 overweegt de raad als volgt. Verweerder sub 4 en verweerster sub 5 hebben in de opdrachtbevestiging van 14 juni 2012 (zie hiervoor onder paragraaf 2.4) geschreven dat zij nog moesten natrekken wie de eigenaar van het schip was. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder sub 4 en verweerster sub 5 daartoe enige poging hebben ondernomen noch dat zij klager over eventuele pogingen hebben geïnformeerd. De stelling van verweerder 4 en verweerster 5 dat op dat moment, in 2012, niet kenbaar noch traceerbaar was wie de eigenaar was van het schip is in de stukken op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts is tijdens de mondelinge behandeling de stelling van klager dat het via een gerechtelijk bevel mogelijk was geweest de eigenaar van het schip te achterhalen onvoldoende gemotiveerd weersproken. De raad kan daarom niet vaststellen dat in 2012 kenbaar noch traceerbaar was wie de eigenaar van het schip was. De raad zal het er dan ook voor moeten houden dat het wel mogelijk was de eigenaar van het schip te achterhalen. Nu verweerder sub 4 en verweerster sub 5 dit niet hebben achterhaald noch daartoe voor klager kenbare pogingen hebben ondernomen, hebben zij niet voldaan aan hetgeen klager op grond van de opdrachtbevestiging van 14 juni 2012 redelijkerwijs mocht verwachten. Dit valt hen tuchtrechtelijk te verwijten. Of dit ook betekent dat de vordering van klager op Bonaire Eco Experience N.V.is verjaard en/of dat klager schade heeft geleden staat, gelet op het feit dat er nog een gerechtelijke procedure in hoger beroep aanhangig is, niet vast. Dit is voor de beoordeling of er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen evenwel niet doorslaggevend. In zoverre is dit klachtonderdeel aldus, voor zover gericht tegen verweerder sub 4 en verweerster sub 5, gegrond.

5.10 Voor zover klager er tevens over klaagt dat verweerders sub 4 en verweerster sub 5 hebben verzuimd de fout en de daarbij behorende gevolgen te melden is dit klachtonderdeel ongegrond, aangezien de raad – gelet op het verweer van verweerder sub 4 en verweerster sub 5 – niet kan vaststellen dat verweerder sub 4 en verweerster sub 5 voordat klager hen daar bij e-mail van 31 maart 2016 op wees (zie hiervoor onder paragraaf 2.15) al wisten dat er in de verhouding met Bonaire Eco Experience N.V., wier verzekeraar aansprakelijkheid had erkend, een probleem speelde met betrekking tot de stuiting van de verjaring.

Ad klachtonderdeel c) en f)

5.11 De klachtonderdelen c) en f) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.12 Klager verwijt verweerders sub 3 t/m 5 dat zij hem hebben voorgehouden dat zij konden bemiddelen en indien dit niet tot resultaat zou leiden, een civiele procedure konden voeren op Bonaire/Curaçao, terwijl dat niet zo bleek te zijn. Voorts verwijt klager verweerders sub 3 t/m 5 dat zij zich ten onrechte hebben beroepen op de opzeggingsbevoegdheid (artikelen 7:402 en 7:408 BW), waarmee zij hebben geprobeerd hun eigen wangedrag te maskeren.

5.13 Verweerders sub 3 t/m 5 stellen zich op het standpunt dat sprake is van een misverstand, aangezien een Nederlandse advocaat altijd slechts via tussenkomst van een lokale advocaat op de Antillen een procedure kan starten. Verweerders sub 3 t/m 5 konden dus ook niet zonder verdere tussenkomst en assistentie van lokale advocaten op Bonaire of Curaçao procederen. Dat hebben zij ook nimmer aan klager meegedeeld of bevestigd. Aangezien het de voorkeur had om een schikking te bereiken is bij aanvang van de zaak mogelijk niet in detail ingegaan op de manier waarop eventuele latere procedures en andere juridische stappen op Bonaire zouden moeten worden opgetuigd, maar dat hoefde in dat stadium ook nog niet. Verweerders sub 3 t/m 5 voeren voorts aan dat, vanwege de zelfstandig door klager gelegde beslagen, de zaak op de Antillen diende te worden vervolgd met een bodemprocedure. De lopende schikkingsonderhandelingen werden door dit handelen van klager gefrustreerd. Het kantoor van verweerders sub 3 t/m 5 wenste klager, vanwege de complexiteit van de te voeren bodemprocedure en het gerezen verschil van inzicht over de te volgen en gevolgde koers, niet langer bij te staan. Verweerders sub 3 t/m 5 hebben de zaak zo goed mogelijk overgedragen aan de opvolgend advocaat. Van klachtwaardig handelen is in dit kader geen sprake, aldus steeds verweerders sub 3 t/m 5.

5.14 De raad overweegt dat de stelling dat verweerders sub 3 t/m 5 klager hebben voorgehouden dat zij (zonder tussenkomst van een lokale advocaat) een procedure konden voeren op Bonaire/Curaçao gemotiveerd wordt betwist. Nu dit overigens ook niet uit het klachtdossier blijkt, kan de raad dit niet vaststellen. De raad overweegt voorts dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Uit het klachtdossier blijkt dat hieraan is voldaan. Dat verweerders sub 3 t/m 5 zouden hebben geprobeerd wangedrag te maskeren door de samenwerking te beëindigen wordt betwist en is de raad overigens ook niet gebleken. De klachtonderdelen c) en f) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.15 Klager verwijt verweerders sub 3 t/m 5 dat zij hem willens en wetens op kosten hebben gejaagd door de zaak te verwijzen naar David Kock Legal, terwijl zij wisten dat zij de verjaring niet (juist) hadden gestuit.

5.16 Verweerders sub 3 t/m 5 betwisten dat zij ervan op de hoogte waren dat zij de verjaring niet (juist) hadden gestuit, zo daar al sprake van zou zijn (hetgeen eveneens wordt betwist, zie hiervoor onder paragraaf 5.6). Aangezien in het geval van een procedure op de Antillen hoe dan ook een lokale advocaat had moeten worden ingeschakeld kan van een willens en wetens op kosten jagen door de zaak te verwijzen geen sprake zijn, aldus verweerders sub 3 t/m 5.

5.17 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerders sub 3 t/m 5 kan niet worden vastgesteld dat verweerders sub 3 t/m 5 wisten dat zij de verjaring niet (juist) hadden gestuit (voor zover daar al sprake van is) en klagers willens en wetens op kosten hebben gejaagd door de zaak te verwijzen naar David Kock Legal. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.18 Klager verwijt verweerders sub 3 t/m 5 dat zij het dossier onnodig door meer kantoorgenoten hebben laten behandelen, die zich allemaal moesten inlezen, wat heeft geleid tot hoge kosten.

5.19 Verweerders sub 3 t/m 5 betwisten dat het dossier onnodig door meerdere kantoorgenoten is behandeld. Voorts betwisten verweerders sub 3 t/m 5 dat de advocaten die betrokken zijn geweest bij het dossier zich opnieuw in de zaak hebben moeten inlezen. De bemoeiing van verweerder sub 2 is zeer beperkt gebleven. Verweerder sub 4 en verweerster sub 5 hebben het aanvaringsaspect en de veiligstelling van termijnen op zich genomen, daarbij is geen dubbel werk verricht. Verweerster sub 3 heeft zich vanaf de zomer 2013 met het letselschadeaspect beziggehouden. Een andere kantoorgenoot, mr. G, heeft zich beziggehouden met het verzamelen van medische informatie. Hiertegen is door klager nimmer geprotesteerd, aldus verweerders.

5.20 De raad overweegt als volgt. Dat de betrokkenheid van de verschillende advocaten bij de behandeling van het dossier van klager onnodig was wordt door verweerders sub 3 t/m 5 gemotiveerd betwist en is de raad overigens ook niet gebleken. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.21 Klager verwijt verweerders sub 3 t/m 5 dat zij hebben geweigerd klager in hoger beroep bij te staan, terwijl klager gedwongen is om hoger beroep in te stellen, geweigerd hebben klager te voorzien van argumenten dat de stuiting wel (juist) heeft plaatsgevonden en niet hebben bijgedragen in het griffierecht.

5.22 Verweerders sub 3 t/m 5 betwisten dit. Verweerders sub 3 t/m 5 voeren aan dat de advocaat van de verzekeraar van verweerders sub 3 t/m 5 namens verweerders sub 3 t/m 5 heeft aangegeven bereid te zijn het hoger beroep van klager op de Antillen te ondersteunen en klager desgevraagd van argumenten te voorzien, en dat ook heeft gedaan bij brief van 27 januari 2017.

5.23 De raad overweegt als volgt. Gelet op het gemotiveerde verweer van verweerders sub 3 t/m 5 heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Wat betreft het griffierecht overweegt de raad dat het niet aan verweerders was daarin bij te dragen, nu het een door klager geëntameerde procedure betreft. Klachtonderdeel g) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel a)

5.24 Klager verwijt verweerders sub 3 t/m 5 dat zij bij de uitvoering van de hun toevertrouwde opdracht in ernstige mate tekort zijn geschoten. Verweerders sub 3 t/m 5 betwisten dit.

5.25 Gelet op het voorgaande is dit klachtonderdeel, voor zover gericht tegen verweerster sub 3, ongegrond. Dat zij op enige wijze tekort is geschoten in de uitvoering van de haar toevertrouwde opdracht is immers niet gebleken. Voor zover dit klachtonderdeel zich richt tegen verweerder sub 4 en verweerster sub 5 is het eveneens ongegrond, nu met uitzondering van het hiervoor (gedeeltelijk) gegrond verklaarde klachtonderdeel b) niet van enig ander tekortschieten is gebleken.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel b) gedeeltelijk gegrond, voor zover dit klachtonderdeel zich richt tegen verweerder sub 4 en verweerster sub 5. De raad acht het opleggen van een waarschuwing aan verweerder sub 4 en aan verweerster sub 5 passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht voor zover gericht tegen verweerder sub 4 en verweerster sub 5 gedeeltelijk gegrond verklaart, moeten verweerder sub 4 en verweerster sub 5 op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet ieder afzonderlijk het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2  Nu de raad aan verweerder sub 4 en aan verweerster sub 5 een maatregel oplegt, zal de raad verweerder sub 4 en verweerster sub 5 daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet ieder afzonderlijk veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 12,50 reiskosten van klager (klagers reiskosten worden in totaal vastgesteld op € 25,00);

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3  Verweerder sub 4 en verweerster sub 5 moeten het bedrag van € 12,50 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden ieder afzonderlijk betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder sub 4 en aan verweerster sub 5.

7.4 Verweerder sub 4 en verweerster sub 5 moeten het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, ieder afzonderlijk overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover deze is gericht  tegen verweerster sub 1;

- verklaart de klachtonderdelen a), c), d), e), f) en g) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond voor zover dit klachtonderdeel is  gericht tegen verweerder sub 2 en verweerster sub 3, en deels gegrond en  deels ongegrond voor zover dit klachtonderdeel is gericht tegen  verweerder sub 4 en  verweerster sub 5 (zie hiervoor onder paragraaf 5.8);

- legt aan verweerder sub 4 en aan verweerster sub 5 de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder sub 4 en verweerster sub 5 ieder afzonderlijk tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder sub 4 en verweerster sub 5 ieder afzonderlijk tot betaling van de reiskosten van € 12,50 aan klager,  op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder sub 4 en verweerster sub 5 ieder afzonderlijk tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 mei 2018 verzonden.