Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:104

Zaaknummer

17-576/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 7 mei 2018

in de zaak 17-576/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 18 september 2017 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brieven van 21 januari 2017 en 17 februari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 2 augustus 2017 met kenmerk 4017-0070, door de raad ontvangen op 3 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 18 september 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard welke beslissing op 18 september 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 14 oktober 2017, door de raad ontvangen op 17 oktober 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 maart 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 14 oktober 2017, door de raad ontvangen op 17 oktober 2017. Voorts heeft de raad kennis genomen van de brief van verweerster aan de raad van 20 november 2017, door de raad ontvangen op 21 november 2017, alsmede van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 4 maart 2018, door de raad ontvangen op 9 maart 2018. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van verweerster aan de raad van 20 maart 2018, en van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 18 maart 2018, door de raad ontvangen op 22 maart 2018.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet op, in die zin dat klager aanvoert dat de klachtomschrijving niet volledig is, nu daarin niet is weergegeven dat klager ook klaagt dat verweerster onrechtmatig jegens hem gehandeld heeft. Daarnaast voert klager aan dat de weergave van de vaststaande feiten onder 1.1 t/m 1.10 onjuist dan wel onvolledig is.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling. Daarbij voert klager aan dat hij wel degelijk belanghebbende is, aangezien hij levenspartner is van mevrouw H en sprake is van een doorlopende volmacht, zodat klager ontvankelijk dient te worden verklaard in alle onderdelen van zijn klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter klager terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdelen a) en b) en klachtonderdeel c) terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3 De raad overweegt hierbij dat de omstandigheid dat klager levenspartner is van mevrouw H niet maakt dat hij een rechtstreeks belang heeft bij de klacht zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Voor zover klager zich op het standpunt stelt dat hij gevolmachtigd is om namens mevrouw H een klacht in te dienen en zijn klacht ook mede namens mevrouw H heeft ingediend vindt dit standpunt geen steun in de feiten, aangezien in klagers’ brieven van 21 januari 2017 en 17 februari 2017 uitdrukkelijk is vermeld dat de klacht namens hemzelf is ingediend, zodat de raad hieraan voorbij zal gaan. Voorts overweegt de raad dat niet alle naar voren gebrachte feiten behoeven te worden opgenomen in de voorzittersbeslissing. Het gaat om een zakelijke weergave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld. Dat de door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist zijn is niet gebleken. Tot slot overweegt de raad dat de door de voorzitter gegeven klachtomschrijving een volledige en duidelijke samenvatting van de klacht vormt zoals die in klagers brieven van 21 januari 2017 en 17 februari 2017 is omschreven. Overigens heeft de voorzitter de samenvatting van de klacht overgenomen van de deken, terwijl uit het klachtdossier volgt dat klager met de weergave van de klacht zoals door de deken geformuleerd uitdrukkelijk akkoord is gegaan.

4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2018.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 7 mei 2018 verzonden.