Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:310

Zaaknummer

7567

Inhoudsindicatie

Onvoldoende kwaliteit geleverd door verweerder. Meer dan een optelsom van slordigheden. Verweerder had de zaak vooraf aan de zitting met klager moeten bespreken. Ook de weigering om een verzoekschrift op voorhand in concept aan klager toe te zenden is verwijtbaar. Voor verzwaring van de door de raad opgelegde maatregel - waarschuwing - is geen aanleiding.

Uitspraak

Beslissing

van 18 december 2015

in de zaak 7567

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 18 mei 2015, onder nummer R. 4720/15.30, aan partijen toegezonden op 19 mei 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 juni 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

    -    de stukken van de eerste aanleg;

    -    de antwoordmemorie van klager;

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 oktober 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager en verweerder hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

       

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd. In de klachtbrief noemt klager een aantal voorbeelden waarop hij dit verwijt baseert, te weten:

    a)    in het verzoekschrift heeft verweerder een onjuiste partijnaam vermeld;

    b)    het verzoekschrift is aanvankelijk gebaseerd op een onjuiste grondslag;

    c)    de wijziging van eis is ingediend door middel van een verweerschrift terwijl dit een verzoekschrift had moeten zijn;

    d)    in het kader van de zitting op 26 februari 2014 heeft klager verweerder verzocht om een bespreking. Die was volgens verweerder niet nodig;

    e)    in het aanvullende concept verzoekschrift stonden de nodige fouten, die klager heeft moeten corrigeren;

    f)    verweerder weigerde in eerste instantie een aanvullend verzoekschrift in te dienen. Nadat klager hem van het nut daarvan had overtuigd, weigerde verweerder aan klager voor indiening een concept toe te zenden. Hierop is de samenwerking beëindigd.

 

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft overwogen dat door verweerder inderdaad fouten zijn gemaakt, vooral bestaande in slordigheden in (proces)stukken. In 5.6 heeft de raad voorts overwogen: “Hoewel naar het oordeel van de raad elk van de verwijten onder a tot en met e op zichzelf genomen van onvoldoende gewicht is om te oordelen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, rechtvaardigt het aantal slordigheidsfouten in onderlinge samenhang en in relatie met de weigering aan klager nog een aangepast concept toe te zenden (onderdeel f), dat oordeel wel. Naar het oordeel van de raad is de klacht derhalve gegrond.”

5.2    Anders dan de raad is het hof van oordeel dat sprake is van meer dan een optelsom van slordigheden. Dat verweerder niet op het verzoek van klager ingegaan is om voorafgaand aan de zitting van 26 februari 2014 een bespreking te voeren is niet slechts een slordigheid. Verweerder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat het een feitelijk ingewikkelde nalatenschap was met een behoorlijke hoeveelheid verschillende posten. Zulks blijkt ook uit de beschikking van de kantonrechter. Onder deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om wel in te gaan op het verzoek van klager om de zaak voorafgaand aan de zitting te bespreken. Ook de weigering om het (tweede) aangepaste verzoekschrift op voorhand in concept aan klager toe te zenden acht het hof, zeker gezien de eerder door verweerder in de stukken gemaakte fouten, verwijtbaar. De kwaliteit van de door verweerder aan klager verleende rechtshulp is aldus niet van een niveau geweest dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mocht worden verwacht.

5.3    De later door klager toegevoegde klacht over grievende uitspraken zal buiten beschouwing worden gelaten aangezien klachten alleen kunnen worden ingediend op de in art. 46c Advocatenwet bepaalde wijze,  dus door indiening bij de deken.

5.4    Hoewel het hof verweerder de verweten en ook door het hof gegrond geachte gedragingen zwaarder aanrekent dan de raad heeft gedaan, is het hof van oordeel dat voor verzwaring van de opgelegde maatregel van een enkele waarschuwing geen aanleiding is.

       

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 mei 2015, onder nummer R. 4720/15.30.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot,

A.B.A.P.M. Ficq, G.R.J. de Groot, I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van

mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2015.

griffier    voorzitter                          

De beslissing is verzonden op 18 december 2015.