Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:137

Zaaknummer

7336

Inhoudsindicatie

Verweerster informeerde de rechter niet volledig over recente maar ook relevante ontwikkelingen waardoor rechter bij comparitie niet volledig was voorgelicht. Verweer dat insturengezien rolreglement niet meer was toegestaan, baat verweerster niet. Gegrond, waarschuwing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 13 april 2015

in de zaak 7336

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 13 oktober 2014, nummer 14-51, aan partijen toegezonden op 22 oktober 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:281.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 november 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster;

-    e-mail van klaagster aan het hof van 12 februari 2015;

-    e-mail van klaagster aan het hof van 12 februari 2015;

-    schrijven van klaagster aan het hof ontvangen op 10 februari 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 februari 2015, waar klaagster en verweerster zijn verschenen.  

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)        alle aanschrijvingen van klaagsters advocaat te negeren en ook klaagster zelf niet te antwoorden;

b)        geen oog te hebben voor de belangen van klaagster en de gevolgen die het    

        optreden van  verweerster voor klaagster heeft;

c)        de rechtbank (ten behoeve van de zitting van 17 december 2013) niet te informeren over stukken (onderhandse akten met betrekking tot de inboedelgoederen) die verweerster wel naar de deurwaarder heeft gezonden.

3.2    Ter zitting van de raad van 16 juni 2014 heeft klaagster naar voren gebracht dat de klacht ook ziet op het feit dat verweerster haar stagiaire mr. M., die haar ex echtgenoot aanvankelijk bijstond, onvoldoende heeft begeleid.

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

3.1    Verweerster treedt sinds 1 september 2013 op als advocaat van klaagsters wederpartij in de boedelverdelingsprocedure na echtscheiding. Verweersters stagiaire had de zaak voordien behandeld voor klaagster wederpartij. Tegen de stagiaire van verweerster is eveneens een klacht ingediend.

3.2   Klaagster en haar inmiddels ex-echtgenoot waren in gemeenschap van goederen gehuwd. De echtelijke woning, eigendom van partijen, is door de ex-echtgenoot zonder toestemming van klaagster verhuurd aan een derde. De huurpenningen, zo deze al betaald zijn, zijn niet gedeeld met klaagster. Tijdens de periode van verhuur is een behoorlijke achterstand ontstaan in de hypothecaire verplichtingen. Onder druk van de hypotheeknemer is de woning verkocht, doch de hypotheekschuld kon niet volledig uit de opbrengst worden voldaan. Er zijn nog andere schulden behorend tot de gemeenschap van goederen. Ook bezitten partijen een huis in Spanje dat verkocht moet worden. Verweersters ex-echtgenoot werkt niet mee aan de verkoop van dat huis.

3.3  De alimentatie ten behoeve van de kinderen wordt niet voldaan door de ex echtgenoot van klaagster. Zij heeft het L. hiervoor ingeschakeld. Op 21 november 2013 is in verband met de achterstallige kinderalimentatie executoriaal beslag gelegd op de gemeenschappelijke inboedel, die zich in de woning van de ex echtgenoot (niet zijnde de voormalige echtelijke woning) bevond; op 26 november 2013 werd de openbare verkoop aangezegd.

3.4  Op 17 december 2013 zou een comparitie van partijen plaatsvinden in de verdelingsprocedure. Op 10 of 11 december 2013 ontving verweerster stukken waaruit bleek dat de zich bij haar cliënt bevindende inboedelgoederen in oktober 2012 verkocht zouden zijn aan een derde. Verweerster heeft die stukken direct aan de met executie belaste deurwaarder gezonden, maar niet aan de rechtbank en evenmin aan de advocaat van klaagster.

3.5  Ter zitting van 17 december 2013 is tussen partijen omtrent de inboedel overeenstemming bereikt in die zin dat aan iedere partij werd toebedeeld hetgeen hij of zij feitelijk onder zich had.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 56 lid 3 van de Advocaten bepaalt dat hoger beroep tegen een beslissing van de raad van discipline wordt ingesteld bij met redenen omklede memorie. Dit betekent dat een appellant in het appelschrift de gronden van zijn beroep en de motivering daarvan dient op te nemen. De hiervoor onder 3.2 genoemde klacht kan mitsdien niet in de beoordeling worden betrokken.

4.2    Het Hof verenigt zich met het oordeel van de raad in de overwegingen 5.1 tot en met 5.4 van zijn beslissing, nu de raad in 5.1 een juiste maatstaf heeft gehanteerd met betrekking tot de beoordeling van klachten tegen de advocaat van de wederpartij en voorts bij de behandeling in hoger beroep geen nieuwe aspecten zijn gebleken die zouden kunnen leiden tot een andere beslissing met betrekking tot de klachtonderdelen a en b.

4.3    Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt het Hof dat – anders dan verweerster heeft betoogd – het feit dat de termijn voor het insturen van producties voor de comparitie op 17 december 2013 was verlopen, haar niet ervan had mogen weerhouden de stukken met betrekking tot de verkoop van de zich bij haar cliënt bevindende inboedelgoederen voor de behandeling aan de rechtbank en aan klaagsters advocaat te sturen. Deze stukken konden immers van belang zijn voor de verdeling. Anders dan verweerster heeft betoogd was dit belang niet verdwenen doordat partijen als peildatum voor de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap 3 februari 2012 waren overeengekomen. Verweerster had hetzij de stukken kunnen inzenden hetzij ter zitting van de rechtbank van het bestaan en de zakelijke inhoud van die stukken melding kunnen maken. In beide gevallen had de rechter ertoe kunnen besluiten overlegging van die stukken te accepteren, ondanks de overschrijding van de daarvoor geldende termijn. Een dergelijke beslissing is bij voorbaat verhinderd doordat verweerster noch de stukken aan de rechter heeft toegezonden noch de rechter over bestaan en inhoud van die stukken heeft geïnformeerd. Door dit nalaten heeft verweerster de zorgvuldigheid veronachtzaamd die zij had moeten betrachten met het oog op het belang van een juiste rechtspleging op de grondslag van een zo volledig mogelijk inzicht in de relevante feiten.

4.4    Door die stukken niet voor de zitting van 17 december 2013 aan de rechtbank en aan klaagsters advocaat over te leggen heeft verweerster naar het oordeel van het Hof tuchtrechtelijk niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Of klaagster, zoals zij heeft aangevoerd, al dan niet had ingestemd met de ter zitting in 3.5 omschreven regeling indien zij kennis had gehad van de inhoud van die stukken, kan hier verder buiten beschouwing blijven.

4.5    Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klachtonderdeel c alsnog gegrond zal worden verklaard en dat aan verweerster een enkele waarschuwing zal worden opgelegd en dat de beslissing van de raad voor het overige zal worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 oktober 2014, nummer 14-51, doch uitsluitend met betrekking tot klachtonderdeel c;

-    bekrachtigt de beslissing voor het overige;

en, opnieuw recht doende ten aanzien van klachtonderdeel c:

-    verklaart klachtonderdeel c gegrond en legt verweerster de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.R.J. de Groot, G.J.S. Bouwens, D.J. Markx, M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2015.