Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:99

Zaaknummer

17-996/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht over eigen advocaat. Hoewel aan klaagster kan worden toegegeven dat een en ander (iets) sneller had gekund, heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het echtscheidingsverzoek pas op 4 oktober 2016 bij de rechtbank in te dienen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 april 2018

in de zaak 17-996/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 

over:

    

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 20 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 29 november 2017 met kenmerk 4017-0410, door de raad ontvangen op 1 december 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 maart 2018 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door de heer A van stichting SEZO, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 11 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van verweerder aan de raad van 14 maart 2018, door de raad ontvangen op 15 maart 2018.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster en haar ex-echtgenoot hebben zich na een verwijzing door het Juridisch Loket tot verweerder gewend in verband met de door hen voorgenomen echtscheiding. Op 19 juli 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden. Bij brief van dezelfde dag heeft verweerder de ex-echtgenoot van klaagster onder meer geschreven:

“Conform uw verzoek zal ik op gemeenschappelijk verzoek de echtscheiding regelen (…)”

2.2 Nadien is besloten om het echtscheidingsverzoek alleen namens klaagster in te dienen. Na een nieuwe verwijzing van het Juridisch Loket heeft verweerder op 27 juli 2016 een toevoeging voor klaagster aangevraagd. De toevoeging is op 3 augustus 2016 afgegeven.

2.3 Verweerder heeft het echtscheidingsverzoek op 4 oktober 2016 ingediend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij het echtscheidingsverzoek niet tijdig bij de rechtbank heeft ingediend, waardoor klaagster schade heeft geleden. 

3.2 Klaagster heeft aan haar klacht ten grondslag gelegd dat het met het oog op de toekenning van door haar aangevraagde toeslagen bij de Belastingdienst van belang was dat het echtscheidingsverzoek eerder bij de rechtbank was ingediend.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.

5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat het in eerste instantie de bedoeling was om een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding in te dienen, maar dat om financiële redenen uiteindelijk besloten is om het echtscheidingsverzoek alleen namens klaagster in te dienen. Daarvoor was een nieuwe verwijzing van het Juridisch Loket nodig. Nadat verweerder die verwijzing had ontvangen, heeft hij een toevoeging voor klaagster aangevraagd, die op 3 augustus 2016 is afgegeven. Verweerder heeft vervolgens de benodigde uittreksels opgevraagd. Verweerder heeft ter zitting onbetwist gesteld dat dit in Amsterdam drie tot vier weken kan duren. Verweerder is vervolgens van 22 augustus 2016 tot 20 september 2016 met vakantie geweest, waarna hij weer een aanvang heeft gemaakt met zijn werkzaamheden. Het verzoekschrift is vervolgens op 4 oktober 2016 bij de rechtbank ingediend, aldus nog steeds verweerder.

5.3 De raad is van oordeel dat, hoewel aan klaagster kan worden toegegeven dat een en ander (iets) sneller had gekund, verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het echtscheidingsverzoek pas op 4 oktober 2016 bij de rechtbank in te dienen. De raad overweegt hiertoe dat, gelet op het door verweerder geschetste tijdpad, het verzoekschrift slechts een paar weken eerder had kunnen worden ingediend (namelijk kort na de vakantie van verweerder) en verweerder onweersproken heeft gesteld dat klaagster nimmer aan hem heeft aangegeven dat er haast geboden was. Daarbij is verder van belang dat in het begin enige vertraging is opgetreden als gevolg van het wijzigen van de aanpak van een gemeenschappelijk verzoek naar een eenzijdig verzoek. Namens klaagster is ter zitting nog aangevoerd dat iedere advocaat weet dat in verband met het aanvragen van toeslagen haast is geboden bij het indienen van een echtscheidingsverzoek. Klaagster heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd en uit het voorgaande vloeit voort dat de raad van oordeel is dat verweerder binnen de tuchtrechtelijke marges van handelend optreden is gebleven. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Middeldorp en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 april 2018.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 april 2018 verzonden.