Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:98

Zaaknummer

17-779/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 30 april 2018

in de zaak 17-779/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 23 november 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

   

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 29 mei 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 27 september 2017 met kenmerk 4017-0364, door de raad ontvangen op 28 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 23 november 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klagers deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 23 november 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 28 december 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 maart 2018 in aanwezigheid van partijen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift met bijlagen van klager. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager aan de raad van 11 januari 2018 en de brieven (met bijlagen) van klager aan de raad van 17 en 26 januari 2018.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover klager daartegen in verzet opkomt wordt daarop hierna, in 4.4 en 4.5, ingegaan.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet komen er in de kern op neer dat er, anders dan de voorzitter in zijn beslissing heeft overwogen, wel degelijk sprake is van nieuwe feiten.

4 BEOORDELING

4.1 De raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het verzetschrift tijdig is ingediend.

4.2 Op grond van artikel 46h, eerste lid, van de Advocatenwet kan binnen 30 dagen na de dag van verzending van de voorzittersbeslissing daartegen verzet worden ingesteld.

4.3 Het verzetschrift is op vrijdagavond 22 december 2017 per aangetekende post aan de raad verzonden. Klager heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het verzetschrift op woensdag 27 december 2017 bij de raad is bezorgd. Dat is - met inachtneming van het bepaalde in artikel 1 van de Algemene termijnenwet - tijdig. De griffie van de raad was die dag gesloten. Daarom staat als ontvangstdatum op het verzetschrift donderdag 28 december 2017 vermeld. Het verzetschrift is aldus tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn verzet.

4.4 Ten aanzien van de vaststelling van de feiten door de voorzitter stelt klager dat hij, anders dan in 1.2 van de voorzittersbeslissing staat, nimmer met mr. S heeft gesproken, en dus ook niet op 27 augustus 2014. Ook hetgeen in 1.17 van de voorzittersbeslissing staat is volgens klager onjuist. De onderhavige klacht over verweerder betreft, anders dan de eerdere klacht, niet de verleende rechtsbijstand met betrekking tot het geschil dat klager heeft gehad met zijn ex-werkgever.

4.5 De raad overweegt het volgende over hetgeen klager heeft aangevoerd ten aanzien van r.o. 1.2 van de voorzittersbeslissing. Ook al zou de voorzittersbeslissing op dit punt onjuist zijn, of klager wel of niet met mr. S heeft gesproken, zou naar het oordeel van de raad niet tot een andere uitkomst hebben geleid. Het bezwaar van klager leidt daarom niet tot gegrondverklaring van het verzet. Ook hetgeen klager heeft aangevoerd ten aanzien van r.o. 1.17 van de voorzittersbeslissing kan niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet. Anders dan klager heeft aangevoerd heeft ook de onderhavige klacht betrekking op de door verweerder aan klager verleende rechtsbijstand met betrekking tot het geschil dat klager heeft gehad met zijn ex-werkgever.

4.6 De raad is verder van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter klager terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. De raad overweegt hierbij nog dat, zoals ook de voorzitter heeft overwogen, onder nieuwe feiten worden verstaan feiten die redelijkerwijs niet eerder bij klager bekend hadden kunnen zijn. Daarvan is hier echter niet gebleken.

4.7 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Middeldorp en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 april 2018.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 april 2018 verzonden.