Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:307

Zaaknummer

7118

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond dat verweerder naast poging tot het leggen van beslag op een vrachtauto niet ook beslag op een overschrijvingsbewijs heeft gelegd. Deze opdracht stond ook niet in de opdrachtbevestiging.

Uitspraak

Beslissing van 31 oktober 2014

in de zaak 7118

naar aanleiding van het hoger beroep van:

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 10 maart 2014, onder nummer R.4293/13.200, aan partijen toegezonden op 12 maart 2014, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder de onderdelen a, b, d gegrond zijn verklaard, de klacht voor het overige ongegrond is verklaard, de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd en is uitgesproken dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2014:12.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de e-mail van klaagster aan het hof van 5 juni 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 augustus 2014, waar verweerder is verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder als advocaat ernstig tekort is geschoten in de juridische dienstverlening en daardoor jegens klaagster gehandeld heeft in strijd met de zorg die hij jegens haar had behoren te betrachten, als gevolg waarvan klaagster aanzienlijke schade heeft geleden. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij

a.    jegens klaagster tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door niet tijdig via het kentekenregister bij de RDW te verifiëren op wiens naam het kenteken van de desbetreffende vrachtauto stond. Had verweerder dit wel gedaan dan had hij kunnen vaststellen dat de vrachtauto sinds 9 mei 2009 op naam was gesteld van [A e/v H, HvD] en [de heer H, HvD], zo meent klaagster. Klaagster verwijt verweerder dat hij bij het aannemen van de opdracht verzuimd heeft de tenaamstelling van het kenteken te controleren en uit te zoeken wie er na de beëindiging van de leaseovereenkomst eigenaar van de bedoelde vrachtauto zou zijn;

b.    de zaak niet met de vereiste spoed behandeld heeft door na de beëindiging van het leasecontract op of rond 15 mei 2012 tot 7 juni 2012 te wachten alvorens bij de rechtbank Roermond verlof voor de beslaglegging te vragen;

c.    heeft verzuimd voor 15 mei 2012 aan de voorzieningenrechter verlof op te vragen voor het leggen van conservatoir derdenbeslag op het overschrijvingsbewijs van de vrachtauto onder [S B.V., HvD], zodat vervreemding van de vrachtauto niet mogelijk geweest zou zijn;

d.    heeft verzuimd adequaat met klaagster te communiceren over zijn plan van aanpak;

e.    de deurwaarder niet, althans onvoldoende heeft geadviseerd betreffende het tijdstip van het leggen van het conservatoir beslag onder [wederpartij van klaagster, HvD].

Klaagster heeft de raad verzocht uit te spreken of verweerder de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is – voor zover in hoger beroep van belang - komen vast te staan:

4.2    Klaagster heeft een vordering op een debiteur, de heer H, ter zake van de nakoming van een huurkoopovereenkomst.

4.3    Klaagster heeft verweerder verzocht in deze kwestie voor haar op te treden. In de opdrachtbevestiging van 22 maart 2012 schrijft verweerder (onder meer): “Het gaat allemaal om een (..) aan een derde verkochte vrachtwagen in huurkoop, waarvan de huurkooptermijnen nooit betaald zijn, terwijl de huurkoper de auto te gelde heeft gemaakt, zodat deze niet meer beschikbaar is. (…) In verband met uw vordering heeft u mij gevraagd om ter verzekering beslag te leggen op een vrachtauto die nog wel onder de derde is, te weten een Sc. met bepaalde kwalificaties. Uiteraard ben ik daartoe bereid (…). De grootste moeilijkheid om nu meteen beslag te leggen is evenwel dat de vrachtauto waar het om gaat, nu nog niet van de derde is, maar nog van [S BV, HvD], omdat er immers nog sprake is van een financial leaseovereenkomst die nog is geëindigd, maar dat pas zal doen rond medio mei, als de laatste termijn door de derde ook wordt betaald en zo de eigendom van de vrachtauto naar hem toekomt. Een en ander betekent dat wij dus geduld zullen moeten betrachten en mogelijk, als u een lijntje heeft, van [S BV, HvD] zouden moeten vernemen of de leaseovereenkomst inderdaad eindigt per medio mei, zodat wij alsdan gelijk kunnen toeslaan.”

4.4    De in de opdrachtbevestiging genoemde financial leaseovereenkomst met S. BV eindigde omstreeks 15 mei 2012. Op 7 juni 2012 heeft verweerder verlof tot het leggen van conservatoir beslag op de vrachtauto verzocht. Het beslagverlof is op dezelfde dag verleend. Verweerder heeft vervolgens de deurwaarder opdracht verleend tot het leggen van conservatoir beslag. Op 13 juni 2012 heeft de deurwaarder gepoogd beslag te leggen, maar is de vrachtauto niet aangetroffen. Later is gebleken dat de vrachtauto per 27 juni 2012 uit het kentekenregister is uitgeschreven wegens export. Sinds 19 juni 2012 stond het kenteken op naam van een andere eigenaar (E BV).

4.5    Bij brief van 15 maart 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    Zoals hiervoor onder 1 uiteengezet, zijn de klachtonderdelen a, b, d gegrond verklaard. Het (alleen door klaagster ingestelde) hoger beroep van klaagster betreft uitsluitend de ongegrondverklaring van klachtonderdeel c. Daartoe heeft de raad geoordeeld dat, gelet op de omstandigheid dat op voorhand niet zonder meer duidelijk was dat en waar beslag op het overschrijvingsbewijs zou kunnen worden gelegd, aan verweerder geen gebrek aan zorg kan worden verweten door het feit dat hij zich niet op beslaglegging op het overschrijvingsbewijs, maar op beslaglegging op de vrachtauto heeft geconcentreerd. Volgens de raad valt de beoordeling hiervan binnen de beleidsvrijheid die de advocaat in de belangenbehartiging toekomt.

5.2    Klaagster voert in haar grief tegen dit oordeel aan dat het belangrijkste feit in deze zaak is, dat van meet af aan de opdracht aan verweerder was het voorkomen van vervreemding van het voertuig door de wederpartij van klaagster. Het middel dat hiervoor beschikbaar was, was het leggen van conservatoir beslag op het overschrijvingsbewijs van het voertuig onder een derde, te weten bij de leasemaatschappij, zodat het voertuig na afloop van de leasetermijn onmogelijk op een andere naam overgeschreven kon worden. Verweerder had dan ook direct na de opdrachtdatum – 22 maart 2012 – een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag op het overschrijvingsbewijs moeten indienen, zodat er voldoende tijd was geweest om vervreemding en export van de vrachtauto te voorkomen, aldus nog steeds klaagster.

5.3    Het hof volgt klaagster niet in deze stelling. Daargelaten dat niet duidelijk is geworden of beslag op het overschrijvingsbewijs mogelijk c.q. zinvol zou zijn geweest, wordt in de hiervoor onder 4.3 geciteerde opdrachtbevestiging alleen gesproken over de aan verweerder verleende opdracht tot het leggen van beslag op en het in bewaring nemen van de vrachtauto zelf. Nergens uit blijkt dat partijen daarbij ook het oog hebben gehad op het leggen van beslag op het overschrijvingsbewijs. Dat klaagster na ontvangst van de opdrachtbevestiging heeft aangegeven dat sprake was van een onjuiste weergave door verweerder van de aan hem verleende opdracht dan wel dat klaagster in de periode daarna erover heeft geklaagd dat verweerder geen actie ondernam op het punt van het leggen van beslag op het overschrijvingsbewijs, is gesteld noch gebleken. Kortom, beslaglegging op het overschrijvingsbewijs viel kennelijk niet onder de aan verweerder verleende opdracht, zodat hem ook niet verweten kan worden geen verlof daartoe te hebben gevraagd.

5.4    Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat de tegen de beoordeling door de raad van klachtonderdeel c aangevoerde grief faalt.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 10 maart 2014 onder nummer R.4293/13.200 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.R. Sturhoofd, G.J. Visser en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014.