Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-03-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:65
Zaaknummer
150070
Inhoudsindicatie
Nu er geen verzoek lag tot bijstand in de cassatieprocedure heeft verweerder terecht noch een stelbrief aan de griffier van de Hoge Raad gezonden, noch een cassatieschriftuur. Klager zou hiervoor immers een andere advocaat benaderen. Verweerder heeft een verder strekkende opdracht (dan het instellen van cassatie) betwist. Klager is niet ter zitting van de raad en hof verschenen, noch heeft hij een verweerschrift ingediend. Het hof moet er derhalve vanuit gaan dat verweerder geen opdracht voor het voeren van het cassatiegeding had en heeft gehandeld overeenkomstig de instructies van zijn cliënt. Daarvan kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Uitspraak
Beslissing
van 21 maart 2016
in de zaak 150070
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 september 2015, onder nummer L 22-2015, aan partijen toegezonden op 7 september 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:188.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 september 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 januari 2016, waar verweerder is verschenen. Klager is, hoewel de oproep hem heeft bereikt, zonder bericht niet verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder verzuimd heeft om tijdig een cassatieschriftuur in te dienen bij de Hoge Raad, waardoor klager niet-ontvankelijk is verklaard.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in de hogerberoepsprocedure in een strafzaak. Klager is bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 30 mei 2012 veroordeeld.
4.2 Bij akte d.d. 6 juni 2012 is tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld.
4.3 Op 16 juli 2013 is aan klager in persoon een aanzegging van de procureur-generaal bij de Hoge Raad d.d. 9 juli 2013 uitgereikt, waarin het volgende aan klager is medegedeeld:
Hierbij deel ik u mede dat de stukken van het geding waarin uitspraak is gedaan [door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 30 mei 2012] tegen welke uitspraak u beroep in cassatie heeft ingesteld, op 5 juni 2013 ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen. De wet schrijft voor dat de Hoge Raad uw zaak alleen in behandeling kan nemen, indien een advocaat namens u binnen een termijn van zestig dagen na de betekening van deze aanzegging een schriftuur indient bij de Hoge Raad. Dat houdt in dat die termijn van zestig dagen aanvangt op de dag nadat deze aanzegging is uitgereikt aan u in persoon of aan een door u gemachtigde, dan wel aan uw adres. Als namens u geen schriftuur wordt ingediend zal de Hoge Raad u niet-ontvankelijk verklaren in uw beroep.
4.4 Er is geen cassatieschriftuur ingediend.
4.5 Bij arrest d.d. 17 juni 2014 heeft de Hoge Raad klager niet-ontvankelijk verklaard in het beroep wegens overschrijding van de termijn ex artikel 437 lid 2 Wetboek van Strafvordering.
4.6 Blijkens de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) stond klager in de periode 2012 – 2013 onafgebroken ingeschreven in de gemeente R, op verschillende adressen.
5 BEOORDELING
5.1 Op 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De gewijzigde Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 bij de deken zijn ingediend. De onderhavige klacht is vóór 1 januari 2015 ingediend, en zal dus worden beoordeeld aan de hand van de Advocatenwet zoals die vóór 1 januari 2015 gold.
5.2 Ingevolge artikel 449 Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt beroep in cassatie ingesteld door een verklaring af te leggen op de griffie van het gerecht dat de betreffende beslissing heeft gegeven, van welke verklaring op grond van artikel 451 Sv een akte wordt opgemaakt.
5.3 Ingevolge artikel 435 lid 1 Sv wordt na ontvangst van de stukken van het gerechtshof door de procureur-generaal van de Hoge Raad aan de verdachte aangezegd dat de zaak in behandeling zal worden genomen na verloop van de in artikel 437 Sv genoemde termijn.
5.4 Artikel 437 lid 2 Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen 2 maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in artikel 435 Sv, door een raadsman een cassatieschriftuur moet worden ingediend, in welke cassatieschriftuur de middelen tegen de bestreden beslissing worden opgenomen.
5.5 De raadsman die zich in cassatie heeft gesteld wordt per brief, onder verwijzing naar de in artikel 437 lid 2 Sv bedoelde termijn, op de hoogte gesteld wanneer de aanzegging aan verdachte is betekend. Op grond van artikel IV van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad wordt in dit verband als raadsman uitsluitend aangemerkt de advocaat die op de voet van artikel 39 Sv schriftelijk van zijn optreden kennis heeft gegeven aan de griffier van de Hoge Raad.
5.6 De zogenaamde “stelbrief” ex artikel 39 Sv (de brief waarbij de advocaat meedeelt dat hij als raadsman voor een verdachte optreedt) geldt voor één aanleg (zie onder meer HR 9 juni 1998, NJ 1998/784).
5.7 Niet weersproken is door verweerder het volgende aangevoerd. Verweerder heeft klager enkel bijgestaan in de appelfase van diens strafzaak. Klager en verweerder hebben op de dag van de uitspraak in de strafzaak in hoger beroep d.d. 30 mei 2012 telefonisch contact gehad, waarbij klager aan verweerder heeft medegedeeld dat hij wenste dat verweerder nog behulpzaam zou zijn bij het instellen van beroep in cassatie, maar dat hij zich voor de verdere procedure in cassatie tot een andere advocaat zou wenden. Deze mededeling is herhaald in een bespreking op 8 juni 2012 over een (met de strafzaak verband houdende) ontnemingszaak. Verweerder heeft – overeenkomstig de mededeling van zijn cliënt – noch een stelbrief, noch een cassatieschriftuur gezonden aan de griffier van de Hoge Raad. Verweerder had klager enkel voorzien van een machtiging aan de griffier voor het instellen van het beroep in cassatie. Verweerder heeft geen afschrift ontvangen van de aanzegging aan klager d.d. 16 juli 2013.
5.8 Verweerder heeft de gang van zaken als beschreven in overweging 5.7 niet schriftelijk aan klager bevestigd.
5.9 Het hof overweegt dat – gelet op de mededeling van klager als genoemd in overweging 5.7 – verweerder mocht begrijpen dat hij klager niet mocht bijstaan bij het verdere verloop van het beroep in cassatie. Nu er geen verzoek lag tot bijstand in de cassatieprocedure heeft verweerder terecht noch een stelbrief aan de griffier van de Hoge Raad gezonden, noch een cassatieschriftuur. Klager zou hiervoor immers een andere advocaat benaderen. Verweerder heeft een verder strekkende opdracht (dan het instellen van cassatie) betwist. Klager is niet ter zitting van de raad en hof verschenen, noch heeft hij een verweerschrift ingediend. Het hof moet er derhalve vanuit gaan dat verweerder geen opdracht voor het voeren van het cassatiegeding had en heeft gehandeld overeenkomstig de instructies van zijn cliënt. Daarvan kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
5.10 Anders dan de raad acht het hof de klacht dan ook ongegrond, en zal de uitspraak van de raad om die reden vernietigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch d.d. 7 september 2015, in de zaak L 22-2015;
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.B.A.P.M. Ficq, G.J.L.F. Schakenraad en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 maart 2016.