Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:79

Zaaknummer

6849

Inhoudsindicatie

Klagers niet-ontvankelijk in appel wegens termijnoverschrijding. Fout in alimentatieberekening niet besproken, althans niet schriftelijk bevestigd. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 3 februari 2014

in de zaak 6849

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

 

en

klaagster

 

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissingen van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 22 oktober 2012 en 3 juni 2013, onder nummer 12-87, aan partijen toegezonden op 22 oktober 2012 resp. 3 juni 2013, waarbij in de eerste beslissing een klacht van klagers tegen verweerster voor wat betreft onderdelen c en f gegrond is verklaard en voor wat betreft de overige onderdelen ongegrond is verklaard en in de tweede beslissing de maatregel van berisping is opgelegd aan verweerster.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 3 juli 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klagers;

- de brief van de griffier d.d. 8 november 2013 aan klagers;

- de brief van de griffier d.d. 8 november 2013 aan verweerster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 november 2013, waar klagers, bijgestaan door mr. X., en verweerster zijn verschenen.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a. (….)

b. (….)

c. zij klagers niet heeft geïnformeerd over onjuistheden in een alimentatieberekening die zij gemaakt had;

d. (…..)

e. (…..)

f. verweerster klagers niet goed heeft geïnformeerd over de wijze waarop hun klachten afgehandeld zouden worden door hen kenbaar te maken dat zij eerst de declaratie moesten voldoen alvorens de klacht over de declaratie door de Raad van Toezicht in behandeling kon worden genomen.

4 ONTVANKELIJKHEID VAN KLAGERS IN HUN BEROEP

Art. 56 lid 1 van de Advocatenwet bepaalt dat tegen een beslissing van de raad van discipline hoger beroep kan worden ingesteld gedurende dertig dagen na de verzending van die beslissing. De mogelijkheid van (verlenging van de termijn door) incidenteel beroep kent de Advocatenwet niet.

Dit betekent dat de termijn waarbinnen klagers hoger beroep konden instellen eindigde op de dertigste dag na de verzending (op 3 juni 2013; in de beslissing van 22 oktober 2012 is bepaald dat hoger beroep van die beslissing slechts tegelijk met de eindbeslissing hoger beroep kan worden ingesteld). Nu de antwoordmemorie van klagers, waarbij tevens bezwaren zijn gericht tegen de beslissing van de raad, voor zover klachtonderdelen (a, b, d en e) ongegrond zijn verklaard, eerst op 7 november 2013 ter griffie van het hof  is ontvangen, is dat beroep te laat ingesteld. Klagers zullen dan ook in hun beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

5 FEITEN

5.1 Het volgende is komen vast te staan:

5.2 Verweerster heeft klagers in de periode van augustus 2010 tot februari 2011 als        advocaat en scheidingsbemiddelaar bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

5.3 Tussen klagers en verweerster hebben twee bemiddelingsgesprekken plaats gevonden, op 25 augustus 2010 en 8 september 2010.

5.4 Op 4 november 2010 hebben klagers een echtscheidingsconvenant ondertekend. Op 13 december 2010 is het huwelijk van klagers ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

5.5 Op 3 februari 2011 heeft verweerster klagers een declaratie gezonden voor de door haar verrichte werkzaamheden. De declaratie is op 16 februari 2011 door klagers betaald.

5.6 Bij brief d.d. 19 februari 2011 aan verweerster hebben klagers bezwaar gemaakt tegen de declaratie. Bij brief d.d. 7 april 2011 (gericht aan de  Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten Zutphen) hebben klagers zich bij de deken beklaagd over de dienstverlening door verweerster en de hoogte van de declaratie.

5.7 Bij brief d.d. 18 april 2011 heeft de adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen aan klagers bericht dat een begrotingsprocedure niet aan de orde is nu de declaratie reeds is betaald.

6 BEOORDELING

6.1  Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 3 is overwogen zijn uitsluitend de klachtonderdelen c en f aan de orde.

6.2 Ten aanzien van klachtonderdeel c verenigt het hof zich met overwegingen 5.8 en 5.10 tot en met 5.12 van de beslissing van de raad. Nu partijen twisten over het antwoord op de vraag of verweerster de fout in de eerste alimentatieberekening(en) met klagers heeft besproken, er sprake was van belangrijke informatie – een verschil in voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht van € 579,25 (€ 1.456,82 – € 877,57) per maand – en vaststaat dat verweerster de door haar gestelde mededeling niet schriftelijk heeft bevestigd – hetgeen tuchtrechtelijk voor haar risico komt –, gaat het hof ervan uit dat verweerster deze fout niet aan klagers heeft medegedeeld. Daarvan uitgaande en gelet op het belang van de informatie en de duur dat daaromtrent bij klagers een onjuist beeld is blijven bestaan, is het hof van oordeel dat sprake is van een nalaten in strijd met de zorg die als advocaat ten opzichte van  cliënten behoort te worden betracht. Dit klachtonderdeel acht het hof dan ook, evenals de raad, gegrond.

6.3 De juistheid van klachtonderdeel f, kort gezegd, dat verweerster klagers kenbaar heeft gemaakt dat dat zij eerst de declaratie moesten voldoen alvorens de klacht over de declaratie door de Raad van Toezicht in behandeling kon worden genomen, is door verweerster betwist. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat verweerster de verweten mededeling heeft gedaan. Het hof deelt niet het oordeel van de raad dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door klagers niet (ongevraagd) mede te delen dat de begrotingsprocedure alleen mogelijk was indien de declaratie niet zou worden betaald. Dat verweerster niet bereid was mee te werken aan voorlegging van de declaratie aan de geschillencommissie is geen onderdeel van de klacht. Klachtonderdeel f acht het hof derhalve ongegrond.

6.4 Op grond van het bovenstaande zal de beslissing van de raad worden vernietigd voor zover klachtonderdeel f gegrond is verklaard. Nu slechts klachtonderdeel c gegrond is, acht het hof een enkele waarschuwing een passende maatregel. Ook in zoverre zal de beslissing van de raad worden vernietigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun beroep;

- vernietigt de beslissingen van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 22 oktober 2012 en 3 juni 2013, voor zover daarbij klachtonderdeel f gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van berisping is opgelegd,

en, opnieuw rechtdoende:

- verklaart klachtonderdeel f ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing op;

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 22 oktober 2012 voor het overige, voor zover aan het hof voorgelegd. 

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs.

A.D. Kiers Becking,  G.J.S. Bouwens, H.J. de Groot en M.L.J.C. van Emden, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.