Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:299
Zaaknummer
7449
Inhoudsindicatie
Verwijt dat verweerster zonder toestemming van een van partijen een gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding heeft ingediend. Het is vaste rechtspraak dat voor een advocaat, die als enige advocaat van twee partijen optreedt in een echtscheidingsprocedure, een zware zorgplicht geldt, die onder meer met zich meebrengt dat de advocaat beide partijen goed voorlicht over hun marges en mogelijkheden en zich ervan gewist dat beide partijen de te treffen regeling begrijpen. Extra zorgvuldigheid van verweerster was geboden nu zij een kantoorgenote van een van beide partijen was omdat snel de schijn van partijdigheid ten gunste van de kantoorgenoot kan ontstaan. In casu mocht verweerster uit een e-mail van klager afleiden dat hij akkoord was met het verzoekschrift. Geen tuchtrechtelijk verwijt. Klacht ongegrond verklaard in hoger beroep.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing
van 23 november 2015
in de zaak 7449
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 30 januari 2015, onder nummer 09/14, aan partijen toegezonden op 2 februari 2015, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster klachtonderdeel a gegrond is verklaard en de klachtonderdelen b en c ongegrond zijn verklaard. Aan verweerster is de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2015:62.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 september 2015, waar klager en verweerster alsmede haar gemachtigde mr. K zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:
a) verweerster het gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding zonder instemming van klager heeft ingediend. Klager heeft bij herhaling aangegeven aan een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding mee te willen werken onder voorwaarden. Verweerster heeft dat genegeerd.
b) (…)
c) (…)
4 FEITEN
4.1 Het hof gaat voor de beoordeling van het hoger beroep door verweerster tegen de gegrondheid door de raad van klachtonderdeel a) uit van de feiten zoals deze door de raad zijn vastgesteld voor zover tegen de feitenvaststelling door de raad geen grieven zijn gericht.
4.2 In beroep is als aanvulling op de feiten, zoals vastgesteld door de raad, komen vast te staan dat klager al jarenlang een zakelijke cliënt was van het kantoor waar zowel verweerster als zijn ex-echtgenote werkzaam waren.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerster heeft tegen de gegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel a) de navolgende grief aangevoerd. Ten onrechte heeft de raad in rechtsoverweging 5.5 overwogen dat, mede gelet op het feit dat de ex-echtgenote van klager een kantoorgenote was van verweerster, zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het verzoekschrift tot echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek (toch) in te dienen, terwijl zij moest hebben begrepen dat klager het daar niet mee eens was omdat aan bepaalde voorwaarden niet was voldaan. De raad heeft daarbij de bijzondere omstandigheden van het geval miskend.
5.2 Het hof oordeelt als volgt:
5.3 Terecht heeft de raad bij de beoordeling van klachtonderdeel a) overwogen dat, naar vaste rechtspraak van het Hof, voorop staat dat voor een advocaat, die als enige advocaat van twee partijen optreedt in een echtscheidingsprocedure, een zware zorgplicht geldt, die onder meer met zich meebrengt dat de advocaat beide partijen goed voorlicht over hun marges en mogelijkheden en zich ervan vergewist dat beide partijen de te treffen regeling begrijpen. Eveneens terecht heeft de raad daarbij overwogen dat nu verweerster een kantoorgenote van één van beide partijen was, te weten klagers ex-echtgenote, extra zorgvuldigheid voor verweerster geboden was omdat snel de schijn van partijdigheid ten gunste van de kantoorgenoot kan ontstaan.
5.4 Uit de door de raad vastgestelde feiten die ook het hof tot uitgangspunt dienen is komen vast te staan dat verweerster aan klager bij brief van 2 juli 2013 heeft bevestigd dat klager op 24 juni 2013 in een tussen klager en verweerster gevoerd telefonisch onderhoud zijn akkoord heeft gegeven op het indienen van een gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding. Verweerster heeft in die brief uitgelegd dat uitsluitend de echtscheiding zou worden gevorderd. Zij heeft in die brief voorts geschreven dat de inhoud van de tussen partijen gemaakte huwelijkse voorwaarden met zich meebracht dat vermogensrechtelijke afwikkeling achterwege kon blijven en dat slechts de wederzijdse pensioenrechten zeker dienden te worden gesteld. Verweerster schreef dat de Wet verevening pensioenrechten bij Scheiding van toepassing was. Zij heeft in de brief uiteen gezet wat dit inhield.
Op 11 juli 2013 heeft verweerster per e-mail het concept gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding aan klager toegezonden. In de begeleidende brief heeft verweerster van klager het akkoord gevraagd op het bijgevoegde concept verzoekschrift. Daarop heeft klager gereageerd per e-mail van 12 juli 2013 en geschreven de zaak graag te willen afronden maar dat er ten aanzien van het afgeven van enige persoonlijke bezittingen problemen waren gerezen.
Bij e-mail van 15 juli 2013 heeft klager aan verweerster laten weten dat het concept akkoord was, maar dat hij nog een paar opmerkingen had ten aanzien van de praktische afwikkeling van een aantal onderwerpen die buiten het gemeenschappelijk verzoekschrift echtscheiding lagen. Dezelfde dag heeft verweerster in een per e-mail verzonden brief aan klager bericht dat zij ervan uit ging dat klager akkoord was met het concept verzoekschrift, dat zij aannam dat klager en diens toenmalige echtgenote de praktische afwikkeling samen in orde zouden maken en dat zij het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding op korte termijn zou indienen onder toezending van een kopie van het definitieve verzoekschrift aan klager.
Klager heeft dezelfde middag per e-mail aan verweerster laten weten “Ik ben akkoord met uw brief, verzoekschrift en ga ervan uit dat ook de andere afspraken nagekomen worden.”
5.5 Het hof is van oordeel dat verweerster de hierboven geciteerde inhoud van klagers e-mail van 15 juli 2013 mocht opvatten als klagers akkoord op het door haar indienen van het verzoekschrift bij de rechtbank en in klagers e-mail niet heeft gelezen dat klager slechts onder voorwaarden instemde met het indienen van het verzoekschrift.
5.6 Het hof overweegt daarbij voorts dat verweerster, toen klager bezwaar maakte tegen het ingediend zijn van het gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding, onmiddellijk heeft aangeboden dit verzoekschrift in te trekken. Klager heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt.
5.7 Aan het bovenstaande doet niet af dat klagers ex-echtgenote op hetzelfde kantoor als verweerster werkzaam was, temeer niet omdat ook klager destijds als vast cliënt een goede bekende van het kantoor was.
5.8 Het hof komt tot de slotsom dat de handelwijze van klaagster in het kader van het optreden voor twee partijen, weliswaar niet de schoonheidsprijs verdiende, maar dat niet kan worden gezegd dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld.
Nu verweersters grief terecht is voorgesteld zal het hof de beslissing van de raad van 30 januari 2015, voor zover het betreft de gegrond verklaring van klachtonderdeel a), vernietigen en dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem- Leeuwarden d.d. 30 januari 2015 gewezen onder nummer 9/14 voor zover het betreft de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) en verklaart klachtonderdeel a) alsnog ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, J.R. Krol, L. Ritzema en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2015.
De beslissing is verzonden op 23 november 2015.