Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:268

Zaaknummer

7433

Inhoudsindicatie

Op een advocaat, die optreedt als enige advocaat van twee partijen om op hun gemeenschappelijk verzoek een echtscheidingsconvenant op te stellen en een echtscheiding tot stand te brengen, rust een zware zorgplicht. Deze zorgplicht is door verweerder geschonden, waardoor klager strafrechtelijk gezien in een lastige positie kwam te verkeren en dat hij zijn kinderen niet meer mag zien.

Uitspraak

Beslissing

van 24 augustus 2015

in de zaak 7433

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 2 februari 2015, onder nummer 14-129, aan partijen toegezonden op 2 februari 2015, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder onderdelen b en c gegrond zijn verklaard, onderdelen a en d ongegrond zijn verklaard en is afgezien van het opleggen van een maatregel.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2015:30.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van de klachtonderdelen a en d van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van de gemachtigde van klager aan het hof van 8 juni 2015;

-    de brief van verweerder aan het hof van 10 juni 2015;

-    de brief van de gemachtigde van klager aan het hof van 10 juni 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 juni 2015, waarbij klager, samen met zijn gemachtigde en een getuige, de heer B., zijn verschenen. Verweerder is eveneens verschenen. Klager en verweerder hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    op 15 november 2010 een brief op te stellen, waarin werd vastgelegd dat klager zich schuldig had gemaakt aan huiselijk geweld waarmee ten onrechte vertrouwelijke gegevens in de zin van art. 218 Wetboek van Strafvordering naar buiten konden komen en ook zijn gekomen; bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is aangevuld dat verweerder deze brief ten onrechte niet, zoals beloofd, in zijn kluis heeft bewaard;

b)    klager onvoldoende te informeren over de mogelijke nadelige gevolgen van het opstellen van die brief en er onvoldoende rekening mee te houden dat het op 15 november 2010 duidelijk was dat de bedoeling was dat de brief geen onderdeel uit zou gaan maken van een strafdossier;

c)    gehoor te geven aan de wens van de ex-echtgenote van klager om vast te leggen dat klager erkende dat hij zich schuldig had gemaakt aan huiselijk geweld. In die situatie was sprake van tegenstrijdige belangen tussen cliënten van verweerder en op die grond had hij de zaak neer moeten leggen;

d)    klager als gevolg van zijn optreden te benadelen in dier voege dat zijn optreden ertoe heeft geleid dat klager strafrechtelijk gezien in een lastige positie kwam te verkeren en dat hij zijn kinderen niet meer mag zien, nadat het AMK werd geïnformeerd.

4    FEITEN

De raad is in zijn beslissing van de volgende feiten uitgegaan. Voor zover die feiten door klager in appèl zijn betwist, is hiermee door het hof rekening gehouden.

4.1    Verweerder heeft klager en zijn toenmalige echtgenote mevrouw S. in 2010 op gemeenschappelijk verzoek bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Partijen waren destijds lid van een orthodox evangelische gemeenschap en mede vanwege de echtscheiding werd klager geëxcommuniceerd door deze gemeenschap. In november 2010 kreeg klager eigen woonruimte.

4.2    Op 15 november 2010 heeft tussen partijen een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Mevrouw S. wilde meewerken aan de echtscheiding als klager een brief zou ondertekenen, waarin hij onder meer zou bevestigen dat er tijdens het huwelijk sprake is geweest van huiselijk geweld en dat hij zich in verband hiermee voor behandeling zou aanmelden. Klager heeft de betreffende brief, opgesteld door en op briefpapier van verweerder, ondertekend.

4.3    De door klager ondertekende brief van 15 november is door mevrouw S. gebruikt in het kader van een strafrechtelijke procedure tegen klager. Klager is enkele dagen in hechtenis genomen en in eerste aanleg vrijgesproken. Het Openbaar Ministerie is in hoger beroep gegaan en dat loopt nog ten tijde van de behandeling van de klachtzaak.

4.4    Klager heeft in de periode na 2010 ernstige psychische klachten ontwikkeld en hij is zijn baan als medisch ethicus verloren. Klager heeft geen contact met zijn drie kinderen.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a    

5.1     Klager heeft in zijn appèlmemorie ten aanzien van klachtonderdeel a aangevoerd dat de raad ten onrechte dit onderdeel, dat inhoudt dat verweerder een brief heeft opgesteld, waarin op verzoek van mevrouw S. is vastgelegd dat er sprake is geweest van huiselijk geweld implicerende dat klager zich – quod non – schuldig had gemaakt aan huiselijk geweld waarmee ten onrechte vertrouwelijke gegevens in de zin van artikel 218 Wetboek van Strafvordering naar buiten konden komen en ook zijn gekomen, ongegrond heeft verklaard.

5.2    Bij de beoordeling neemt het hof als uitgangspunt dat op een advocaat, die optreedt als enige advocaat van twee partijen om op hun gemeenschappelijk verzoek een echtscheidingsconvenant op te stellen en een echtscheiding tot stand te brengen, een zware zorgplicht rust, die onder meer met zich meebrengt dat hij beide partijen goed voorlicht en dat hij zich ervan vergewist dat beide partijen een te treffen regeling begrijpen. Indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken dan dient de advocaat zich ervan te vergewissen dat deze partij begrijpt met minder genoegen te nemen en dat deze partij een dergelijke concessie welbewust aanvaardt. (HvD 7 januari 2013, 6375)(HvD 7 december 2012, 6363). Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor het opstellen van een brief waarin gegevens, die als vertrouwelijk kunnen worden aangemerkt, worden vastgelegd en die onderdeel uitmaakt van een regeling tussen partijen.

5.3    De raad is tot de conclusie gekomen dat verweerder de op hem rustende zware zorgplicht heeft geschonden door op verzoek van mevrouw S de brief van 15 november 2010  op te stellen en door klager te laten ondertekenen. Als juridisch expert had verweerder moeten voorzien dat ondertekening van een dergelijke verklaring door klager problemen zou kunnen opleveren, nu het geregeld voorkomt dat na een echtscheiding, ook die op gemeenschappelijk verzoek en met een convenant, er conflicten ontstaan tussen de ex-echtelieden en daardoor het risico bestond dat de verklaring voor een ander doel gebruikt zou worden dan waarvoor deze was bedoeld. Op zijn minst had verweerder klager op dat risico moeten wijzen en hem dus hiervoor moeten waarschuwen, aldus de raad.

5.3    Deze vaststelling door de Raad en de daarop gebaseerde gegrondverklaring van klachtonderdelen b en c zijn niet in appel aangevochten. Bij deze stand van zaken komt  aan klachtonderdeel a geen zelfstandige betekenis meer toe. De grief faalt dan ook.

   

Klachtonderdeel d

5.4    Klager handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat hij, door het optreden van verweerder, is benadeeld in die zin dat het optreden van verweerder ertoe heeft geleid dat klager strafrechtelijk gezien in een lastige positie kwam te verkeren en dat hij zijn kinderen niet meer mag zien, nadat het AMK werd geïnformeerd.

5.5    Het onderzoek in hoger beroep heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.6    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden derhalve verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 februari 2015, onder nummer 14-129.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, C.A.M.J. Raymakers en M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.

De beslissing is verzonden op 24 augustus 2015.