Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-12-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:302
Zaaknummer
7501
Inhoudsindicatie
Toezenden van concept echtscheidingsconvenat aan de wederpartij zonder eerst de goedkeuring van klager te vragen levert geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid op.
Uitspraak
Beslissing
van 4 december 2015
in de zaak 7501
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 30 maart 2015, onder nummer ZWB-163-2014, aan partijen toegezonden op 30 maart 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerder in alle onderdelen ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRSHE:2015:79.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 april 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 oktober 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder zonder klager daar vooraf op te wijzen het intakegesprek volledig in rekening heeft gebracht;
2. verweerder de belangen van klager tijdens een viergesprek (met de vrouw en haar advocaat) niet voldoende heeft behartigd door niet in te grijpen toen klager door de advocaat van de vrouw sarcastisch werd bejegend;
3. verweerder een conceptechtscheidingsconvenant aan de advocaat van de vrouw heeft gezonden zonder daarop eerst de goedkeuring van klager te vragen;
4. verweerder niet serieus heeft gereageerd toen klager verweerder meedeelde dat hij het met zijn handelwijze (zie 2.) niet eens was;
5. verweerder na de beëindiging van de samenwerking brieven van de advocaat van de vrouw aan klager heeft doorgestuurd met de vermelding, voorzien van uitroeptekens, dat hij dit gratis deed.
4 FEITEN
4.1 In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel 3 heeft de raad vastgesteld dat tijdens het viergesprek afspraken zijn gemaakt, die door verweerder in een concept-convenant zouden worden vastgelegd. Verweerder heeft het door hem opgestelde concept aan beide partijen tegelijk toegestuurd, waarbij hij in zijn begeleidende e-mail aan de advocaat van de wederpartij heeft benadrukt dat het een concept betrof dat per gelijke post naar klager werd gestuurd voor zijn reactie, waarmee verweerder een slag om de arm heeft gehouden voor wat betreft mogelijke wensen tot wijziging van de zijde van klager. De raad heeft geoordeeld dat deze handelwijze – hoewel het achteraf bezien wenselijk was geweest dat verweerder het concept eerst aan klager had voorgelegd – geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid oplevert. Het hof deelt het oordeel van de raad. Het enkele feit dat achteraf moet worden geoordeeld dat een andere handelwijze beter was geweest wil nog niet zeggen dat de gewraakte handelwijze moet worden opgevat als een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.2 Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.3 De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, van 30 maart 2015 in de zaak ZWB 163-2014
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, D.J. Markx, H.J. de Groot en D.J.B. Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
De beslissing is verzonden op 4 december 2015.