Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:141
Zaaknummer
170029
Inhoudsindicatie
Het hof is van oordeel dat verweerster in dit geval in voldoende mate aan haar verplichting tot het schriftelijk informeren van partijen omtrent de inhoud van het convenant heeft voldaan. Voorts is niet is gebleken dat het convenant op het punt van de partneralimentatie en de erfenis van de voormalige schoonvader van klager niet overeen kwam met de bedoeling van partijen op dat moment. De klacht is naar het oordeel van het hof in beide onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing
van 10 juli 2017
in de zaak 170029
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 16 januari 2017, gewezen onder nummer 16-679/DB/LI, aan partijen toegezonden op 16 januari 2017, waarbij de klacht van klager tegen verweerster in beide onderdelen gegrond is verklaard. Verweerster is de maatregel van een waarschuwing opgelegd, met de veroordeling van verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van
€ 50,00 aan klager en van de kosten van de behandeling van de zaak van
€ 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2017:6.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De appelmemorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 februari 2017 per e-mail en op 13 februari 2017 per post ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager, ontvangen ter griffie van het hof op 27 maart 2017;
- de brief van de gemachtigde van verweerster, mr. G, van 10 mei 2017, ontvangen ter griffie van het hof op 11 mei 2017;
- de brief van klager van 15 mei 2017 (met als bijlage het echtscheidingsconvenant van 18 juni 2013);
- het echtscheidingsconvenant van 18 juni 2013, op verzoek van het hof door verweerster toegezonden.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 mei 2017, waar klager en verweerster met haar gemachtigde mr. G zijn verschenen. Mr. G heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in een voor klager en diens ex-echtgenote behandelde echtscheidingsprocedure:
a) onvoldoende de bedoeling van partijen c.q. de gemaakte afspraken heeft neergelegd in het echtscheidingsconvenant; en
b) heeft nagelaten klager voldoende te informeren over de inhoud, reikwijdte, risico’s en nadelen van het echtscheidingsconvenant.
Volgens klager was het convenant bedoeld als packagedeal en was het de bedoeling dat zijn ex-echtgenote afstand zou doen van alimentatie vanaf het moment dat zij een baan zou hebben gevonden. Mede daarom is door klager afstand gedaan van een aantal andere zaken, zoals de erfenis van de vader van de ex-echtgenote, aldus klager.
4 FEITEN
4.1 Vanaf maart 2013 heeft verweerster als advocaat/mediator de belangen van klager en zijn toenmalige echtgenote in een echtscheidingsprocedure op gemeenschappelijk verzoek behandeld. Op 9 april 2013 heeft verweerster de zaak met klager en zijn ex-echtgenote besproken. Op 23 mei 2013 heeft verweerster de eerste versie van een echtscheidingsconvenant met hen besproken. Op 18 juni 2013 heeft verweerster de definitieve versie met hen, en met hun meerderjarige dochter, besproken, waarna klager en zijn ex-echtgenote en de dochter (voor wat betreft de bijdrage in haar kosten van studie en levensonderhoud) het convenant hebben ondertekend.
4.2 Het convenant houdt onder meer in:
“De man geniet inkomsten uit arbeid en de vrouw heeft een ziektewetuitkering. De vrouw is naarstig op zoek naar werk, doch gelet op de hoogte van de huidige uitkering heeft de vrouw behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De man is in staat om naast de betaling van de hypotheeklasten van de echtelijke woning en betaling van een bijdrage in de studiekosten van de dochter een bijdrage ad
€ 375,-- bruto per maand ter zake van partneralimentatie te voldoen.”
en:
“Partijen zijn niet gerechtigd in een nalatenschap.”
4.3 De op 31 juli 2013 uitgesproken echtscheidingsbeschikking is op 23 augustus 2013 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
4.4 Op 27 oktober 2014 heeft klager verweerster per email geschreven: “Daar mijn ex-vrouw werkt sinds 1 september jl. is mijn vraag hoe en wanneer de alimentatie hierop aangepast wordt. In mijn herinnering vertelde u dat wanneer zij full-time zou werken de partneralimentatie zou zakken naar 16,- euro. Maar ik wil dus graag weten wie in deze welke stappen dient te ondernemen. “
4.5 Op 5 november 2014 heeft verweerster klager geantwoord: “Volgens uw informatie heeft de vrouw thans een full time baan. Dit betekent dat ze inkomsten uit arbeid heeft. Ten gevolge hiervan zal haar behoefte opnieuw berekend moeten worden en vervolgens bekeken of ze in haar behoefte kan voorzien middels haar eigen inkomsten of dat er nog een aanvullende bijdrage van u nodig is. [….] Mocht u mijn hulp nodig hebben, dan stel ik voor dat u een afspraak, zo mogelijk het liefst samen met mevrouw, maakt ter bespreking. “
4.6 Klager heeft daarop op 6 november 2014 aan verweerster geschreven: “Het lijkt mij inderdaad verstandig een afspraak in te plannen. Is het wellicht goed deze in januari te plannen? Dan heeft mijn ex-vrouw 4 maanden gewerkt en is het misschien beter een goed gemiddelde van haar inkomsten te krijgen en kunnen wij de alimentatie met terugwerkende kracht aanpassen. Overigens heb ik niet aangegeven dat zij full-time werkt, maar dat, als dit zo zou zijn de alimentatie zou dalen naar 16,- euro. Dat is een opmerking welke u ten tijde van het opstellen convenant heeft gemaakt. …..”
4.7 In december 2014 is er een conflict ontstaan tussen klager en zijn ex-echtgenote. Verweerster heeft klager daarop bij email van 11 december 2014 laten weten dat de kwestie dusdanig is geëscaleerd dat zij niet meer voor beiden kan optreden, en dat zij klager adviseert een advocaat te raadplegen die zijn belangen kan behartigen.
4.8 Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 13 januari 2016 is de door klager te betalen partneralimentatie met ingang van 1 september 2015 bepaald op € 732,-- per maand. Klager heeft hoger beroep ingesteld.
4.9 Op 18 maart 2016 heeft klager verweerster aansprakelijk gesteld wegens een beroepsfout. Op 17 januari 2017 heeft bij de rechtbank Limburg in de door klager tegen verweerster aanhangig gemaakte civiele procedure een comparitie plaatsgevonden.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft overwogen dat het bij de professionele standaard van een advocaat/mediator hoort om cliënten schriftelijk te bevestigen wat met betrekking tot de inhoud, reikwijdte en financiële gevolgen van het convenant is besproken, en dat verweerster dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij niet schriftelijk heeft vastgelegd wat partijen met de passage over de alimentatie bedoeld hebben. De daardoor ontstane onduidelijkheid komt voor risico van verweerster, zodat de klacht in beide onderdelen gegrond is, aldus de raad.
5.2 Verweerster heeft als grieven aangevoerd (1) dat het onjuist is dat zij ter zitting heeft verklaard dat zij de strekking, reikwijdte en gevolgen van het convenant niet schriftelijk aan partijen heeft bevestigd; wat besproken is, is neergelegd in het eerste concept convenant, dat zij op 26 april 2013 aan klager heeft toegezonden en in het tweede concept, dat zij op 4 juni 2013 aan klager heeft gezonden. Verder heeft verweerster aangevoerd (2) dat de zinsnede over partneralimentatie zo op verzoek van partijen is opgenomen om aan te geven dat de vrouw moeite zal doen om werk te vinden en dat dat in de toekomst van invloed zou kunnen zijn op haar behoefte; volgens verweerster was dat, blijkens de email van klager van 27 oktober 2014, voor klager ook duidelijk. Tenslotte (3) wijst verweerster op het hoofdstuk “Geschillen” in het convenant; als de passage over partneralimentatie niet duidelijk was voor klager had hij dat met de vrouw en eventueel een bemiddelaar moeten bespreken.
5.3 Klager heeft een verweerschrift ingediend. Daarin bestrijdt hij de grieven en betwist hij dat aan hem concept-convenanten zijn toegezonden.
5.4 Het hof zal de beide klachtonderdelen samen behandelen.
5.5 Het hof stelt voorop dat de klacht van klager betrekking heeft op de werkzaamheden van verweerster als advocaat/mediator bij de behandeling van de echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek van klager en zijn ex-echtgenote. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Echter, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (vgl. HvD 10 februari 2014, 6916).
Het optreden van verweerster als mediator is hier zodanig nauw verweven met haar optreden als advocaat dat haar handelen aan het advocatentuchtrecht zal worden getoetst.
5.6 In het algemeen dient een advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen, waar dat nodig is ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil. In dit geval heeft verweerster twee maal een concept-convenant aan partijen ter beoordeling toegestuurd, alvorens de definitieve versie bij haar op kantoor werd getekend. Het hof acht het onwaarschijnlijk dat klager deze beide concepten niet heeft ontvangen. Verweerster heeft de door haar overgelegde brieven aan klager aan het juiste adres gezonden, en klager en zijn ex-echtgenote hebben daarna, zoals in die brieven verzocht, een nieuwe afspraak met verweerster gemaakt. Als klager de post van verweerster niet heeft ontvangen had hij dat bij de tweede bespreking op 23 mei 2013 ter sprake kunnen en moeten brengen. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat op 18 juni 2013 de definitieve versie uitvoerig is besproken en in zijn geheel door haar is voorgelezen. Het gaat om een overzichtelijk convenant van krap 3 ½ pagina. Het hof is van oordeel dat verweerster in dit geval in voldoende mate aan haar verplichting tot het schriftelijk informeren van partijen omtrent de inhoud van het convenant heeft voldaan.
5.7 Voorts is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat het convenant op het punt van de partneralimentatie en de erfenis van de voormalige schoonvader van klager niet overeen kwam met de bedoeling van partijen op dat moment. De in het convenant opgenomen passage over de partneralimentatie – hierboven sub 4.2 geciteerd – is niet meer dan een feitelijke constatering dat de vrouw op dat moment behoefte had aan alimentatie en naarstig op zoek was naar werk. Dat is iets heel anders dan klager stelt dat op dat moment de bedoeling was van partijen. Klager is in zijn standpunt daarover bovendien niet consistent. Hij stelt in zijn klacht en in de alimentatieprocedure dat het de bedoeling was dat de vrouw afstand deed van alimentatie, althans vanaf het moment dat zij een baan had gevonden, ongeacht hoe hoog haar inkomen zou zijn. In zijn verweerschrift stelt klager dat de bedoeling was dat de vrouw geen recht op alimentatie meer zou hebben wanneer zij meer dan € 1.200,-- zou gaan verdienen. Uit de correspondentie met verweerster in het najaar van 2014 blijkt veeleer dat klager ervan uitging dat de alimentatie als gevolg van de inkomsten van zijn ex-vrouw verlaagd zou worden, hetgeen iets anders is dan het vanzelf vervallen van de alimentatie. Wat daarvan ook zij, uit de bewoordingen van het convenant, dat klager heeft ondertekend, kan niet worden afgeleid dat iets dergelijks toen de bedoeling van partijen is geweest.
5.8 Voor zover klager bedoeld heeft dat ook een onderdeel van zijn klacht is het onjuist in het convenant opnemen van hetgeen hem voor ogen stond met betrekking tot de erfenis van zijn ex-schoonvader, overweegt het hof dat klager pas ter zitting van het hof heeft toegelicht dat het ging om […], die zijn ex-vrouw ten tijde van het convenant al verkregen had uit de nalatenschap van haar vader. Er is niet gesteld of gebleken dat dit bij de bespreking van het convenant door klager aan de orde is gesteld, zodat verweerster niet verweten kan worden dat zij daarvoor geen speciale voorziening in het convenant heeft opgenomen.
5.9 Uit het voorgaande blijkt dat de grieven 1 en 2 slagen. Grief 3 behoeft geen afzonderlijke bespreking. De klacht is naar het oordeel van het hof in beide onderdelen ongegrond, zodat de beslissing van de raad zal worden vernietigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 16 januari 2017 in de zaak 16-679/DB/LI, en opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq en I.P.A. van Heijst, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2017.