Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-01-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:9

Zaaknummer

160180

Inhoudsindicatie

De raad heeft aangenomen dat verweerster namens de erfgenamen is opgetreden zonder dat zij over een mandaat beschikte, op grond waarvan de raad heeft geoordeeld dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. De raad heeft dit verweerster ernstig aangerekend en heeft de maatregel van berisping passend en geboden geacht. Bekrachtiging door het hof van de uitspraak van de raad.

Uitspraak

Beslissing

                                   

van 16 januari 2017

in de zaak 160180

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 6 juni 2016, gewezen onder nummer 15-443 aan partijen toegezonden op 6 juni 2016, waarbij van de klacht van klager tegen verweerster klachtonderdeel a gegrond is verklaard, klachtonderdeel b niet-ontvankelijk is verklaard en klachtonderdeel c ongegrond is verklaard. Verweerster is de maatregel van berisping opgelegd, met de veroordeling van verweerster tot betaling van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:79. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 juli 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de mail van klager van 17 november 2016 met bijlagen

-    de mail van verweerster aan het hof van 18 november 2016 met bijlagen.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 november 2016, waar verweerster is verschenen. Klager is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij het in de procedure in het hoger beroep, door klager ingesteld tegen de loonbeschikking, heeft doen voorkomen alsof zij namens een aantal erfgenamen optrad, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was omdat ten minste drie van de vier erfgenamen hadden aangegeven niet door verweerster te willen worden bijgestaan. Door aldus te handelen heeft verweerster gedragsregel 7 geschonden;

b) (…)

c) (…)

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst wordt opgemerkt dat klager zijn klacht niet heeft ingetrokken, maar met zijn mail van 17 november 2016 gericht aan het hof er juist blijk van heeft gegeven dat hij zijn klacht verder behandeld wenst te zien.

5.2    De raad heeft aangenomen dat verweerster namens de erfgenamen is opgetreden zonder dat zij over een mandaat beschikte op grond waarvan de raad heeft geoordeeld dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. De raad heeft dit verweerster ernstig aangerekend en heeft de maatregel van berisping passend en geboden geacht.

5.3    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Het hof betrekt daarbij dat verweerster ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat ze mandaat had van alle vier Nederlandse erven. De grieven van verweerster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad wordt derhalve bekrachtigd.

5.4    Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerster aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 juni 2016, onder nummer 15-443/DH/DH.

veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160180”.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, C.A.M.J. Raymakers, T.H. Tanja-van den Broek, D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2017.

                            

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 16 januari 2017.