Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:250

Zaaknummer

7107

Inhoudsindicatie

Klager kwam niet in aanmerking voor een toevoeging en heeft inhoudelijk advies gekregen. Dat verweerster klager een -gematigde- declaratie heeft gezonden is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Uitspraak

Beslissing van 29 augustus 2014

in de zaak 7107

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage (verder: de raad) van 17 maart 2014, onder nummer R.4299/13.206, aan partijen toegezonden op 18 maart 2014 waarbij het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter gegrond is verklaard en vervolgens de klacht gegrond is verklaard en verweerster de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 maart 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 juni 2014, waar klager en verweerster zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij heeft nagelaten om klager aan het begin van de bespreking van 16 januari 2013 mee te delen dat hij naar haar oordeel niet voor een toevoeging in aanmerking kwam en dat zij klager inhoudelijk geadviseerd heeft over een eventuele rechtszaak en deze werkzaamheden in rekening heeft gebracht.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klager heeft zich begin januari 2013 telefonisch tot verweerster gewend in verband met zijn streven tot het verkrijgen van een vergoeding voor schade aan een partij bloembollen, die in 2009 door een derde partij met teveel stikstof zouden zijn bestrooid.

4.2    In aansluiting op dit telefonisch overleg heeft klager aan verweerster bij brief van 11 januari 2013 een aantal relevante bescheiden gestuurd, waaronder een begroting van de schade door een schade-expert voor meer dan € 100.000. In de begeleidende brief bij toezending van deze stukken heeft klager onder meer geschreven:

“(…)

De reden van benadering tot u is gelegen in het feit dat ik nu wel, een jaar na beëindiging van mijn bedrijfsvoering, mogelijk in aanmerking zou kunnen komen voor een toevoeging.”

4.3    Verweerster heeft zich in de zaak van klager verdiept, onder meer door bestudering van de door klager toegezonden stukken. Op 16 januari 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Bij deze gelegenheid heeft klager op de daartoe bestemde plaats als “opdrachtgever” zijn handtekening geplaatst onder de algemene voorwaarden van verweerster. Voorts heeft verweerster tijdens deze bespreking klager negatief geadviseerd over de juridische mogelijkheden van zijn zaak. Ook is bij deze bespreking aan de orde gekomen of klager op basis van een mogelijk toepasselijke uitzondering voor toevoeging in aanmerking zou kunnen komen. Verweerster heeft tijdens het gesprek nog telefonisch contact opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand, uit welk contact bleek dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam.

4.4    Verweerster heeft klager een gematigde declaratie gestuurd ten bedrage van            € 340,13. Klager heeft verweerster laten weten dat hij deze rekening veel te hoog vond.

4.5    Bij e-mail van 19 januari 2013 heeft klager een klacht tegen verweerster bij de deken ingediend.

5    BEOORDELING

5.1    In de bestreden beslissing is door de raad als uitgangspunt genomen dat verweerster geen andere opdracht had dan om te bezien of klager in aanmerking kon komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Naar het oordeel van de raad is gesteld noch gebleken dat klager aan verweerster een opdracht heeft gegeven voor het maken van een inschatting van de kans van slagen van zijn zaak. Volgens de raad had verweerster daarom de door haar verrichte werkzaamheden niet aan klager in rekening mogen brengen.

5.2    In haar grieven tegen deze beslissing heeft verweerster een aanvulling op de door de raad vastgestelde feiten gegeven en gesteld dat de raad ten onrechte heeft aangenomen dat er geen opdracht was voor meer dan een onderzoek of klager voor een toevoeging in aanmerking kwam, en dat verweerster niet al aan het begin van het gesprek heeft gezegd dat klager daarvoor niet in aanmerking kwam.

5.3    Op basis van de stukken en het gestelde ter zitting komt het hof tot een ander oordeel dan de raad. Klager heeft verweerster de op zijn zaak betrekking hebbende stukken toegezonden. Dat klager, zoals hij stelt, deze stukken toezond uitsluitend ter beoordeling van de mogelijkheid om alsnog in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand is niet verenigbaar met de door klager op 16 januari 2013 als opdrachtgever ondertekende algemene voorwaarden en ook niet met de door klager onder meer ter zitting van het hof gedane mededeling dat hij wel begreep dat hij iets moest betalen maar dat hij het gedeclareerde bedrag van          € 340,13 te hoog vond.

5.4    Uit het voorgaande leidt het hof af dat klager bij verweerster het vertrouwen heeft gewekt dat hij prijs stelde op een advies, welk advies hij tijdens de bespreking van 16 januari 2013 ook tot zich heeft genomen. Dat daarvoor door verweerster aan klager een rekening is gestuurd ten bedrage van € 340,13 kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Het hof acht de door klager ingediende klacht dan ook ongegrond en zal de beslissing van de raad vernietigen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 17 maart 2014 onder nummer R.4299/13.206 en verklaart de klacht tegen verweerster alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, C.A.M.J. Raymakers, M. Pannevis en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2014.