Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:119
Zaaknummer
170012
Inhoudsindicatie
Klager verwijt advocaat zijn zaak niet in behandeling te willen nemen en dat hij pas nadat klager na drie maanden contact had opgenomen heeft laten weten niets te zullen doen. Niet is komen vast te staan dat verweerder de opdracht heeft aanvaard. Dit deel van de klacht is ongegrond. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij ook de rechtzoekende die hem benadert met een zaak en met wie reeds een eerste bespreking heeft plaatsgehad op de hoogte brengt van belangrijke informatie, feiten en afspraken in de fase voorafgaand aan een eventuele formele aanvaarding van de opdracht. In dit geval is niet gebleken dat verweerder jegens klager duidelijkheid heeft verstrekt over de vraag of hij de zaak van klager wel of niet in behandeling zou nemen. Hij heeft deze onduidelijkheid gedurende een groot aantal maanden laten voortbestaan. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing
van 26 juni 2017
in de zaak 170012
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 23 december 2016, gewezen onder nummer 16-673/A/A, aan partijen toegezonden op 23 december 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:260.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 januari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van verweerder aan het hof van 14 februari 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 mei 2017, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) na mondeling te hebben toegezegd de opdracht te zullen aanvaarden, niets van zich te laten horen; en
b) pas nadat klager na drie maanden contact had opgenomen, te hebben laten weten niets te zullen doen.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klager was verwikkeld in een geschil met het UWV in verband met een door het UWV in zijn UWV-dossier gehanteerde code, waardoor klager stelt geen werk meer te kunnen vinden.
4.2 Klager heeft de procedure tegen het UWV in twee instanties verloren. Vervolgens heeft klager cassatieadvies ingewonnen bij een cassatieadvocaat.
4.3 Bij brief van 2 december 2011 aan klager heeft deze cassatieadvocaat een negatief cassatieadvies uitgebracht. Dit cassatieadvies was onjuist geadresseerd, waardoor klager dit te laat onder ogen kreeg en de cassatietermijn verstreken was.
4.4 Klager heeft vóór verweerder een andere advocaat ingeschakeld met het verzoek om de cassatieadvocaat aansprakelijk te stellen wegens een beroepsfout. Bij brief van 12 augustus 2013 heeft deze advocaat hieraan gevolg gegeven. Bij e-mail van 3 december 2013 heeft de verzekeraar van de cassatieadvocaat een aantal vragen gesteld.
4.5 In augustus 2015 heeft klager verweerder telefonisch benaderd voor het maken van een afspraak in verband met de onder 4.4 genoemde aansprakelijkheidskwestie. Op 25 augustus 2015 heeft een gesprek van zeker een uur plaatsgevonden tussen klager en verweerder op het kantoor van verweerder. Aan het eind van het gesprek heeft verweerder een email verzonden naar de aan verweerder voorafgaande advocaat om te achterhalen of de zaak op toevoegingsbasis zou kunnen worden gedaan. Verweerder heeft enige stukken van klager gekopieerd, althans klager heeft enige stukken op het kantoor van verweerder achtergelaten.
4.6 In maart 2016 heeft klager telefonisch contact gezocht met verweerder. Tijdens dat telefoongesprek heeft verweerder klager meegedeeld de zaak niet in behandeling te zullen nemen.
4.7 Bij brief van 25 maart 2016 aan de deken heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.
5 BEOORDELING
5.1 Ter zake van klachtonderdeel a) is het hof, net als de raad, van oordeel dat klager onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat verweerder heeft toegezegd dat hij de zaak van klager in behandeling zou nemen. Het enkele feit dat verweerder enige stukken van klager heeft gekopieerd danwel enige stukken in ontvangst heeft genomen en daarnaast de mogelijkheid heeft onderzocht of de zaak op toevoegingsbasis zou kunnen worden gedaan zijn ontoereikend om daaraan die vermeende toezegging te ontlenen. Het hof betrekt hierbij dat niet is gesteld of gebleken dat verweerder de verstrekte toevoeging op zijn naam heeft laten muteren danwel andere prijsafspraken heeft gemaakt. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
5.2 Klachtonderdeel b) acht het hof, anders dan de raad, wel gegrond en overweegt daartoe het volgende. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij ook de rechtzoekende die hem benadert met een zaak en met wie reeds een eerste bespreking heeft plaatsgehad op de hoogte brengt van belangrijke informatie, feiten en afspraken in de fase voorafgaand aan een eventuele formele aanvaarding van de opdracht. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij, waar nodig belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (vergelijk gedragsregel 8). In dit geval is niet gebleken dat verweerder jegens klager duidelijkheid heeft verstrekt over de vraag of hij de zaak van klager wel of niet in behandeling zou nemen en heeft deze onduidelijkheid gedurende een groot aantal maanden laten voortbestaan. Het verweer van verweerder dat hij niet beschikte over een telefoonnummer van klager en dacht dat klager inmiddels zou zijn verhuisd, kan hem niet baten. Allereerst mag van een advocaat worden verwacht dat hij bij een eerste gesprek zorgdraagt voor de juiste contactgegevens van zijn cliënt. Bovendien had hij klager kunnen aanschrijven op het hem wel bekende adres dan wel de contactgegevens kunnen opvragen bij de aan hem voorafgaand advocaat wat hij heeft nagelaten. Enkel doordat klager meer dan zes maanden later zelf contact opnam met verweerder is voor klager duidelijk geworden dat verweerder zijn zaak niet in behandeling wilde nemen.
5.3 Waar het gaat om de op te leggen maatregel in verband met de gegrondverklaring van klachtonderdeel b) acht het hof een enkele waarschuwing passend en geboden.
5.4 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard zal het hof overeenkomstig artikel 46e lid 4 Advocatenwet bepalen dat verweerder het door klager betaalde griffierecht ad € 50,- aan hem dient te vergoeden.
5.5 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken door verweerder aan klager worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.
5.6 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 december 2016, gewezen onder nummer 16-673/A/A;
verklaart klachtonderdeel a) ongegrond en klachtonderdeel b) alsnog gegrond;
legt aan verweerder op de maatregel van een waarschuwing;
veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,- aan klager;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170012”.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.J.M.E. Arpeau, H.J. de Groot en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 26 juni 2017.