Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:80
Zaaknummer
170296
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat van de wederpartij en zijn (latere) kantoorgenoot. Klagers hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft bij de beoordeling van het hoger beroep in ogenschouw genomen dat zware beschuldigingen worden geuit aan verweerders, die betwist worden en in rechte niet zijn vastgesteld. Klachtonderdelen die betrekking hebben op gedragingen in periode waarin de advocaat nog geen advocaat was zijn niet-ontvankelijk. Voor het overige zijn de klachten ook in hoger beroep ongegrond. Bekrachtiging.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing
van 14 mei 2018
in de zaak 170296
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerders
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 9 oktober 2017, gewezen onder nummers 17-434/DB/OB en 17-435/DB/OB, aan partijen toegezonden op 9 oktober 2017. De raad heeft ten aanzien van de klacht van klagers tegen verweerder sub 1 de klachtonderdelen 1 t/m 3 niet-ontvankelijk verklaard en de onderdelen 4 en 5 van de klacht ongegrond verklaard. De raad heeft de klacht van klagers tegen verweerder sub 2 in alle onderdelen ongegrond verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2017:176.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen is op 7 november 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- een antwoordmemorie van verweerders van 13 december 2017, ontvangen per post ter griffie op 15 december 2017;
- een brief van de gemachtigde van klagers, mr. H, van 1 maart 2018, ontvangen per post ter griffie op 2 maart 2018.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 maart 2018. Namens klagers zijn verschenen: klaagster sub 2, mevrouw O als tolk, en mr. H, gemachtigde van klagers. Namens verweerders zijn verschenen: verweerders en hun gemachtigde, mr. N. Mr. H en mr. N hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht tegen verweerder sub 1 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. klagers in zijn hoedanigheid van hun juridisch en fiscaal adviseur in contact heeft gebracht met X, die klagers vervolgens heeft opgelicht voor meer dan 2 miljoen euro en 6 ½ miljoen USD;
2. X heeft geïnformeerd over het vermogen van klagers nadat hij in zijn hoedanigheid van fiscaal adviseur kennis over dat vermogen had verkregen;
3. samen met X het van klagers gestolen geld heeft ondergebracht in G Ltd; een vennootschap waarin zowel verweerder sub 1 als X participeren;
4. X in en buiten rechte heeft bijgestaan in diens verweer tegen aanspraken van klagers;
5. in het kader van dat verweer gebruik maakte van een vervalst document.
3.2 De klacht tegen verweerder sub 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. X in rechte heeft bijgestaan en in een andere procedure door een kantoorgenoot (mr. R) heeft laten bijstaan, terwijl hij wist dat zijn kantoorgenoot mr. H klagers voorheen als juridisch en fiscaal adviseur had bijgestaan en hen in die hoedanigheid met X in contact had gebracht;
2. in het kader van verweer van X in een procedure met klaagster sub 4 van een vervalst document (productie 6 bij de conclusie van dupliek) gebruik heeft gemaakt;
3. op 20 maart 2013 voor aan X verleende rechtsbijstand een factuur aan K BV heeft gestuurd en de betaling daarvan in ontvangst heeft genomen terwijl die vennootschap voor 60% aan klager sub 3 toebehoorde;
4. weigert antwoord te geven op vragen waarop die factuur betrekking had.
Klagers hebben ter toelichting op de klachten het volgende naar voren gebracht:
3.3 Verweerder sub 1 was, voordat hij in augustus 2015 advocaat werd, juridisch/fiscaal adviseur van klagers. In die hoedanigheid heeft hij klagers geadviseerd ten aanzien van hun mogelijkheden in geval van een verhuizing naar Nederland. Verweerder sub 1 heeft klager sub 1 geïntroduceerd bij X en een arbeidsovereenkomst tussen X en klager sub 1 bevorderd. X was niet bona fide en verweerder sub 1 wist dat. Verweerder sub 1 werkte al enige tijd met X samen en hij had hem geholpen bij diens strafzaak in Italië. Klagers hebben grote bedragen aan (de onderneming van) X geleend. De relatie tussen klagers en verweerder sub 1 eindigde ultimo december 2012, tegelijk met de relatie met X.
3.4 Verweerder sub 2 wist, althans had moeten weten, dat, verweerder sub 1 vóórdat hij advocaat werd en aan het kantoor van verweerder sub 2 verbonden was, diensten had verricht voor klagers. Verweerder sub 1 kende de financiële positie van klagers. Verweerder sub 2 trad op voor de wederpartij van klagers, hetgeen hem niet toegestaan was.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De feiten die de raad heeft vastgesteld vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Ter zitting hebben verweerders het hof verzocht om de stukken van klagers die op 2 maart 2018 bij de griffie zijn ingekomen buiten beschouwing te laten omdat zij deze stukken pas op 16 maart 2018 hebben ontvangen. Een beslissing over de vraag of deze stukken al dan niet onderdeel uitmaken van het procesdossier kan het hof in het midden laten nu – zoals hierna zal blijken – de inhoud van deze producties niet van belang is voor de beoordeling van de klachten en het hoger beroep van klagers.
5.2 Klagers maken diverse verwijten aan verweerders. Zij beschuldigen verweerders van onder meer liegen, onrechtmatig handelen, het medeplegen van oplichting, verduistering en witwassen van vele miljoenen euro’s en het vervolgens wissen van sporen en het onmogelijk maken dan wel ernstig belemmeren van verhaal door klagers. Dit zijn zeer zware beschuldigingen. Verweerders betwisten de beschuldigingen. Op de ter zitting van het hof gestelde vraag of de beschuldigingen in rechte (civielrechtelijk en/of strafrechtelijk) zijn vastgesteld, hebben klagers ontkennend geantwoord. Het hof heeft dit in ogenschouw genomen bij de beoordeling van het hoger beroep van klagers.
5.3 Klagers hebben beroep ingesteld tegen het oordeel van de raad dat hun klachten tegen verweerder sub 1 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond zijn. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad. Het hof verenigt zich hier dan ook mee. De grieven van klagers worden verworpen.
5.4 Het beroep van klagers richt zich voorts tegen de ongegrondverklaring van de onderdelen 1 tot en met 4 van hun klacht tegen verweerder sub 2.
5.5 Ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad. Het hof verenigt zich hier dan ook mee.
5.6 In klachtonderdeel 4 wordt verweerder sub 2 verweten dat hij heeft geweigerd antwoord te geven op vragen die de advocaat van K B.V. op 2 december 2013 heeft gesteld over zijn (voorschot)factuur van 20 maart 2013. De raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard, overwegende dat verweerder sub 2 per email van 23 december 2013 aan de advocaat van K B.V. de vragen heeft beantwoord. In hun beroepschrift voeren klagers daartegen aan dat K B.V. verzocht heeft om en recht heeft op verantwoording van verweerders sub 2 factuur, omdat de werkzaamheden die verweerder sub 2 met die factuur heeft verrekend door hem zijn verricht nadat de beide aandeelhouders, klager sub 3 en X, al met elkaar in conflict waren over de vennootschap en dus alleen het persoonlijk belang van X dienden. Verweerder sub 2 heeft in zijn – door klagers nimmer ontvangen – e-mail van 23 december 2013 geen verantwoording afgelegd.
5.7 De grief van klagers slaagt niet. Vaststaat dat X in maart 2013 bevoegd bestuurder van K B.V. was en in die hoedanigheid bevoegd was om een opdracht tot het verrichten van diensten aan verweerder sub 2 te verstrekken. Verweerder sub 2 hoefde daarom alleen aan X vragen over zijn factuur te beantwoorden. Dat X in conflict is gekomen met zijn medeaandeelhouder maakt dit niet anders, nog daargelaten dat, gelet op de verschillende lezingen van partijen, onduidelijk is of dit conflict al bestond toen verweerder sub 2 zijn werkzaamheden voor K B.V. uitvoerde. Verweerder sub 2 kon en mocht in zijn e-mail van 23 december 2013 aan de advocaat van K B.V. dus volstaan met zijn antwoord op de gestelde vragen.
5.8 Uit het voorgaande volgt dat de grieven van klagers tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 9 oktober 2017, gewezen onder nummers 17-434/DB/OB en 17-435/DB/OB.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 mei 2018.