Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-01-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:180
Zaaknummer
6405
Inhoudsindicatie
Geheimhoudingsplicht van advocaat duurt voort na overlijden cliënt. In dit geval geen zwaarwegen belang aanwezig voor opheffing daarvan. Klacht ongegrond.
Uitspraak
beslissing van 28 januari 2013
in de zaak 6405
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 14 maart 2012, onder nummer 11-126, aan partijen toegezonden op 14 maart 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 april 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- een brief van de vader van klaagster van 1 mei 2012
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van klaagster aan het hof van 1 augustus 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 november 2012, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht bestaat uit twee onderdelen:
a. Klaagster verwijt verweerder dat hij weigert haar (en de notaris die zij destijds heeft ingeschakeld) een kopie van de declaraties, die betrekking hebben op de werkzaamheden die hij voor de moeder van klaagster heeft verricht, met de bijbehorende specificaties te verstrekken;
b. Klaagster beklaagt zich over het onbetamelijke en beledigende gedrag van verweerder. Verweerder heeft in zijn brieven, aan de notaris en aan klaagster zelf, geschreven dat zij hem niet bekend is en niet in zijn dossier voorkomt.
Deze reactie is voor klaagster onacceptabel en onnodig kwetsend. Dit geldt met name omdat klaagster verweerder diverse malen ontmoet heeft op verjaardagsfeestjes van de zus en zwager van verweerder. De zus en zwager van verweerder waren jarenlang bevriend met de ouders van klaagster.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
Verweerder is in de jaren 2007 en 2008 opgetreden als advocaat van de moeder van klaagster in de echtscheidingsprocedure tussen de ouders van klaagster. In het kader van de verdeling van de gemeenschap kwam aan de cliënte van verweerder een bedrag toe van € 156.000,--. Op dit bedrag heeft de notaris verschillende kosten in mindering gebracht, waarna de notaris eind oktober 2007 een bedrag van € 153.888,44 voor de cliënte van verweerder op de derdenrekening van verweerder heeft overgemaakt. Na verrekening van zijn declaratie(s) heeft verweerder een bedrag van € 122.462,03 aan zijn cliënte overgemaakt. Dat bedrag is op 28 november 2007 op haar bankrekening bijgeschreven. De cliënte van verweerder had aan haar zoon, de broer van klaagster, een volmacht gegeven om in de contacten met verweerder voor haar te handelen. Zij is op 11 augustus 2008 overleden.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel a geoordeeld dat het door klaagster gestelde belang bij het ontvangen van de declaraties van verweerder aan haar moeder, namelijk om de omvang van de nalatenschap te kunnen vaststellen, een gerechtvaardigd belang is. De geheimhoudingsplicht van verweerder verzet zich er dan niet tegen dat verweerder kopieën van die declaraties – niet van de specificaties - aan klaagster verstrekt, aldus de raad. Nu verweerder zich ter zitting van de raad bereid heeft verklaard die kopieën aan klaagster te verstrekken acht de raad de aanvankelijke weigering van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar en klachtonderdeel a ongegrond. De mededeling van verweerder dat hij klaagster niet kende, terwijl hij haar jaren geleden wel heeft ontmoet, acht de raad ongelukkig maar niet onnodig grievend en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook klachtonderdeel b achtte de raad ongegrond.
5.2 Klaagster heeft in haar beroepschrift het volgende aangevoerd.
Ondanks de toezegging van verweerder ter zitting van de raad heeft verweerder alsnog geweigerd aan klaagster kopieën van de declaraties te verstrekken. Klaagster komt daardoor in problemen met de fiscus in verband met de aanslag successierechten. Sinds het overlijden van haar moeder heeft nog geen verdeling plaatsgevonden. Klaagster lijdt financieel nadeel. Verweerder maakt de thans vermiste bijna € 35.000,-- niet inzichtelijk en transparant. Klaagster kan zich niet vinden in punt 4 van de beslissing van de raad en in de ongegrondverklaring van de beide klachtonderdelen. Nu haar moeder is overleden is verweerder ook aan klaagster verantwoording schuldig, aldus klaagster. Zij verzoekt het hof tevens uit te spreken dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
5.3 Verweerder heeft in zijn reactie aangevoerd dat hij na de beslissing van de raad met de deken heeft overlegd over de vraag of hij de kale facturen aan klaagster zou moeten zenden. Na advies van de deken en mede omdat de zoon van zijn cliënte, die ook zijn cliënt is, bezwaar maakte tegen de afgifte, heeft verweerder besloten de facturen niet af te geven. Hij stelt dat hij geen verantwoordingsplicht heeft jegens klaagster over de aard en de hoogte van de facturen aan de moeder van klaagster.
5.4 Het hof stelt voorop dat de geheimhoudingsplicht van de advocaat na het overlijden van zijn cliënt voortduurt, welk beginsel slechts uitzondering zou kunnen leiden indien zwaarwegende belangen van derden de opheffing daarvan zouden rechtvaardigen. In het onderhavige geval vloeit de geheimhoudingsplicht van verweerder jegens zijn overleden cliënte rechtstreeks voort uit de (vroegere) relatie met haar, en niet (ook) uit de huidige relatie van verweerder met de zoon van zijn cliënte, die thans kennelijk ook zijn cliënt is. De vroegere volmacht van de moeder aan de zoon staat daar buiten, aangezien een volmacht immers eindigt met de dood van de volmachtgever.
Ter zitting heeft klaagster erkend dat haar belang bij afgifte van de facturen er niet in bestaat dat zij tegenover de fiscus verantwoording moet afleggen over het volgens haar ontbrekende bedrag van € 31.426,41, nu zij beschikt over de afrekening van de notaris van eind oktober 2007 en het bankafschrift van de rekening van haar moeder van 28 november 2007 waarop als specificatie bij het overgeschreven bedrag van € 122.462,03 staat vermeld: “…na verrekening fact e n voorsch conform opdracht”. Met deze stukken kan zij immers, zo heeft klaagster erkend, tegenover de fiscus in voldoende mate verantwoording afleggen over het verschil tussen het door de notaris op de derdenrekening van verweerder gestorte bedrag, en het door verweerder aan haar moeder overgemaakte bedrag. Verweerder is niet (alsnog) tegenover klaagster gehouden tot verantwoording van de facturen aan zijn cliënte, met wie de (financiële) relatie ruim acht maanden voor haar overlijden al was afgewikkeld. Er is mitsdien niet gebleken van een zwaarwegend belang van klaagster dat opheffing van de geheimhoudingsplicht zou rechtvaardigen. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat de geheimhoudingsplicht van verweerder jegens zijn (overleden) cliënte er wel degelijk aan in de weg staat dat verweerder aan klaagster (kopieën van) de facturen aan zijn cliënte verstrekt; verweerder had dat dus niet hoeven toezeggen.
De bezwaren van klaagster tegen onderdeel 4 van de beslissing van de raad laat het hof terzijde aangezien dat geen oordeel van de raad betreft, maar slechts een weergave van het standpunt van verweerder.
Ook het oordeel van het hof leidt ertoe dat klachtonderdeel a ongegrond is, zij het op andere gronden, zodat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing, van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 14 maart 2012, onder nummer 11-126.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, C.A.M.J. Raymakers, L. Ritzema en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H. Holm-Robaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2013.