Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2917

Zaaknummer

6222

Inhoudsindicatie

Op verzoek van kantoorgenoot ondertekende verweerder - wegens vakantie van de kantoorgenoot-  en in het beginstadium van de behandeling van het dossier brieven en processtukken op eigen naam, zonder zich ervan te vergewissen of hij en zijn kantoorgenoot  vrij stonden. gegrond, waarschuwing.

Uitspraak

                           

beslissing van 25 juni 2012

in de zaak 6222

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

en klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 19 september 2011, onder nummer 20a/10, aan partijen toegezonden op 20 september 2011, waarbij ten aanzien van een klacht van klagers tegen verweerder klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard en een enkele waarschuwing is opgelegd, klagers ten aanzien van klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk zijn verklaard en het verzoek ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet is afgewezen.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, voor zover klachtonderdeel 1 gegrond is bevonden en een maatregel is opgelegd, is op 19 oktober 2011, mitsdien tijdig, ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klagers.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 mei 2012, waar klager, mede namens klaagster, mr. Z., gemachtigde van klagers, en verweerder, vergezeld van mr. X., zijn verschenen.

3    KLACHT

1. Klagers verwijten verweerder dat hij tegen een voormalig cliënt dan wel een bestaande cliënt van hem dan wel van zijn kantoor is opgetreden. Het kantoor van verweerder was sinds vele jaren en is nog steeds de vaste advocaat van klagers, alsmede andere vennootschappen waarbij klager is betrokken. Verweerder heeft beslag doen leggen op alle vermogensbestanddelen van klagers.

2. (…)

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder en mr. V. (hierna: de kantoorgenoot) zijn partners van hetzelfde advocatenkantoor.

De kantoorgenoot is in privé-hoedanigheid, tezamen met een aantal derden, verwikkeld geraakt in een zakelijk geschil met klagers. Vóórdat dit geschil ontstond behandelde hij, in zijn hoedanigheid van advocaat, zaken voor klagers.

Medio januari 2010 stelde de kantoorgenoot door hem opgestelde brieven (houdende een aansprakelijkstelling van klagers) aan klagers en een door hem opgesteld verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag (ten laste van klagers) aan verweerder ter hand, met het verzoek om deze stukken te beoordelen (in het licht van verweerders specifieke kennis en ervaring op het gebied van het aansprakelijkheidsrecht) en voor verzending en indiening zorg te dragen, dit laatste in verband met een door de kantoorgenoot geplande vakantie.

Verweerder heeft aan deze verzoeken gehoor gegeven.

5    BEOORDELING

Verweerder betwist niet dat klagers cliënten van kantoor zijn geweest. Vast staat dat Gedragsregel 7 is geschonden. Evenmin is in geschil dat verweerder nooit voor klagers heeft opgetreden.

Verweerder meent dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt als bedoeld in artikel 46 van Advocatenwet kan worden gemaakt. Hij betwist te hebben gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt. Hij voert daartoe aan slechts als ‘procesadvocaat’ te hebben gehandeld en door zijn kantoorgenoot niet op de hoogte te zijn gebracht van het feit dat klagers cliënten van het kantoor waren geweest. Voor verweerder bestond er geen aanleiding, zo stelt hij, om zelf te onderzoeken of klagers cliënten van kantoor waren. Hij vertrouwde erop dat het zijn kantoorgenoot vrij stond op te treden tegen klagers. Hij was er niet op bedacht dat dit anders zou zijn. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding gezien het geautomatiseerde cliëntenregistratiesysteem te raadplegen.

De raad heeft het verweer verworpen en geoordeeld dat verweerder wel een verwijt kan worden gemaakt. Daartoe overwoog de raad onder meer dat de genoemde omstandigheden verweerder niet ontslaan van zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat en dat het hem dan ook niet vrij stond om zonder nader onderzoek af te gaan op hetgeen zijn kantoorgenoot hem meedeelde c.q. vroeg.

Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder een eigen onderzoek had behoren in te stellen en dat van het nalaten daarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daartoe neemt het hof het volgende in overweging.

Het verzenden van de brieven houdende een aansprakelijkstelling, het vragen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag en het doen leggen van beslag zijn acties die aan het begin van een zaak worden gedaan, ook hier. Juist vanwege dit stadium van de zaak had verweerder zich er van dienen te vergewissen dat hij daartoe kon overgaan. Verweerder mocht onder deze omstandigheid het door zijn kantoorgenoot van hem gevraagde onderzoek niet beperken tot de brieven en het verlofrekest; verweerder had voorafgaand onderzoek moeten doen naar de vraag of er een belangenconflict bestond. Verweerder kon immers niet als vaststaand aannemen dat zijn kantoorgenoot dat al had gedaan (hij heeft zijn kantoorgenoot dat niet gevraagd). Bovendien kon verweerder niet voetstoots aannemen dat zijn kantoorgenoot een juiste opvatting omtrent Gedragsregel 7 zou huldigen. Voor het bedoelde onderzoek in de kantooradministratie bestond des te meer reden omdat verweerder wist, en in elk geval uit de stukken moest opmaken, dat er tussen zijn kantoorgenoot en klagers een al langer durende zakelijke relatie bestond (vanaf 2005), waaruit het vermoeden moest worden afgeleid dat klagers cliënten van kantoor zouden zijn. De stelling van verweerder dat hij ‘slechts’ als ‘proces-advocaat’ is opgetreden (waarbij in het midden wordt gelaten of dat feit op zich zelf al voldoende zou zijn voor disculpatie) verwerpt het hof. De brieven houdende de aansprakelijkstelling, het beslagverlof en de opdracht aan de deurwaarder om beslag te leggen zijn gesteld ten name van verweerder, niet van diens kantoorgenoot. Aldus heeft verweerder zelf verantwoordelijkheid voor de zaak genomen en kan hij zich niet achter zijn kantoorgenoot verschuilen.

De conclusie is dat de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd. De opgelegde maatregel acht het hof passend en geboden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

        bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, A.J.M.E. Arpeau, E. Schutte en L. Ritzema , leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2012.