Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:126

Zaaknummer

6474

Inhoudsindicatie

Optreden van verweerder voor vrouw nadat hij eerst voor beide echtelieden optrad in strijd met mededeling zich terug te trekken als zij niet gezamenlijk een oplossing zouden vinden. Toestemming man tot optreden niet relevant. Zichzelf opwerpen als getuige van tijdens gezamenlijk overleg gemaakte afspraken zeer verwijtbaar. berisping.

Uitspraak

Beslissing van 4 februari 2013

in de zaak 6474

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 7 mei 2012, onder nummer R.3730/11.132, aan partijen toegezonden op 9 mei 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a ongegrond is verklaard en de klachtonderdelen b en c gegrond. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 juni 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de brief van de deken aan het hof van 29 juni 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 december 2012, waar klager en verweerder, alsmede de deken in het arrondissement Dordrecht, mr. M.T.H. Steenberghe zijn verschenen. Aan het hof zijn pleitaantekeningen van de deken overgelegd.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. In hoger beroep zijn daartoe navolgende klachtonderdelen aan de orde:

a.  (…)

b. Verweerder heeft bij brief van 29 april 2009 aan de rechtbank aangeboden om als getuige te worden gehoord terzake afspraken die gedurende de periode van juni tot en met december 2007 zouden zijn gemaakt tussen klager en de vrouw; daardoor heeft verweerder aangeboden zijn beroepsgeheim te schenden;

c. Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 7 lid 3 door tegen klager op te treden nadat hij gedurende meer dan een half jaar voor klager en de vrouw gezamenlijk was opgetreden.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Verweerder is in de periode van juni tot en met december 2007 als advocaat voor klager en zijn toenmalige echtgenote opgetreden in de echtscheidingsprocedure.  Bij brief van 12 juni 2007 schreef verweerder aan de echtgenoten: “Door deze bericht ik bereid te zijn jullie beider belangen te behartigen. Ik heb er wel op gewezen dat jullie dan wel bereid moeten zijn gezamenlijk tot oplossingen te komen, omdat in het andere geval ik genoodzaakt ben mij terug te trekken als advocaat voor jullie beiden. Dit is uiteraard voor alle partijen een ongewenste situatie. (…)”.

4.3 Bij e-mail van 7 januari 2008 heeft klager de samenwerking met verweerder opgezegd. In die e-mail deelde klager aan verweerder mee er geen bezwaar tegen te hebben dat verweerder voor zijn echtgenote bleef optreden.

4.4 In een e-mail van 8 januari 2008 schreef verweerder onder meer aan de echtgenote van klager en aan klager: “Ik begrijp dat (hof: klager) de samenwerking met mij wenst te beëindigen, maar ermee akkoord is dat ik de belangen voor u zal blijven behartigen, hetgeen ik dan ook zal blijven doen. Het vorenstaande betekent derhalve dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen en dat eventueel bereikte overeenstemmingen komen te vervallen, omdat partijen immers niet tot volledige overeenstemming zijn gekomen.”

4.5 In de daarop volgende echtscheidingsprocedure heeft verweerder bij brief van 29 april 2008 aan de rechtbank een bewijsaanbod gedaan met betrekking tot bereikte overeenstemming op een bepaald punt tussen klager en zijn echtgenote in de periode dat hij nog voor partijen gezamenlijk optrad. Verweerder schreef daartoe:  “De vrouw is van mening dat hiermede reeds voldoende vaststaat dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de boedel. Voor zover uw rechtbank van mening mocht zijn dat dit niet het geval is, dan biedt de vrouw bewijs aan door het doen horen van de gemeenschappelijke advocaat van partijen, (hof: verweerder), die getuige is geweest van de afspraken welke partijen alstoen hebben gemaakt.”

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft overwogen dat verweerder geen beroep toekomt op de door klager verleende toestemming om voor zijn toenmalige echtgenote te blijven optreden. Voorts dat verweerder op basis van de gedragsregels een eigen afweging had moeten maken, onafhankelijk van de door de betrokken cliënt mogelijk verleende toestemming om voor één partij verder te gaan. Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de raad overwogen dat verweerder door zijn bewijsaanbod schade heeft toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur en zijn eigen beroepsuitoefening.

5.2 De deken heeft in haar toelichting ter zitting van het hof verwezen naar hetgeen professor B. in zijn boek “Wat een behoorlijk advocaat betaamt” over de onderhavige materie opmerkt, te weten dat juist echtscheidingen emotionele kwesties zijn, waar de stelregel dient te zijn “eens cliënt, altijd cliënt”. De deken ziet in hetgeen B. opmerkt een ondersteuning van gedragsregel 7 lid 3. Verweerder had zich moeten terugtrekken toen klager de samenwerking met hem opzegde, aldus de deken.

5.3 In zijn appelmemorie stelt verweerder dat hij om meerdere redenen voor de echtgenote van klager is blijven optreden. In de eerste plaats omdat klager daartoe toestemming had gegeven, in de tweede plaats omdat de echtgenote dat graag wilde omdat een andere advocaat zich opnieuw in de zaak zou moeten verdiepen hetgeen extra kosten met zich meebracht en in de derde plaats omdat de echtgenote wilde dat een advocaat met een christelijke achtergrond voor haar zou optreden omdat deze meer op de hoogte is van de gevoeligheden die een echtscheiding met zich meebrengt in christelijke kringen. Hij stelt voorts dat er bij het opstellen van de gedragsregels is gekozen voor open normen, hetgeen betekent dat afwijking van de gedragsregels gerechtvaardigd is, zolang dit niet strijdt met de norm van artikel 46 Advocatenwet. Verweerder wijst op de woorden ‘in het algemeen’ in gedragsregel 7 lid 3 en stelt dat er in het onderhavige geval aanleiding is af te wijken van deze gedragsregel. Met betrekking tot het door hem gedane bewijsaanbod stelt hij dat het hem niet euvel kan worden geduid dit aanbod te hebben gedaan. Het was het goede recht van zijn cliënte de bereikte overeenstemming in de procedure naar voren te brengen en daarvoor bewijsmiddelen te noemen. Omdat klager toestemming had gegeven dat hij voor zijn echtgenote bleef optreden, aldus verweerder, heeft hij gedaan wat iedere andere advocaat gedaan zou hebben, namelijk de belangen van zijn cliënte behartigen.  Tot slot stelt verweerder dat het doen van een bewijsaanbod nog iets heel anders is dan daadwerkelijk als getuige optreden en dat het doen van een bewijsaanbod niet gelijk kan worden gesteld met het overtreden van een geheimhouding.

5.4 Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen en verwerpt de grieven van verweerder. Verweerder heeft het vertrouwen van klager en in de advocatuur ernstig geschaad door in afwijking van hetgeen hij klager had toegezegd in zijn brief van 12 juni 2007, tegen verweerder te gaan optreden nadat klager de samenwerking met hem opzegde. Dat klager daarvoor toestemming gaf, doet niet ter zake, verweerder had zijn eigen afweging moeten maken. De door hem aangevoerde redenen om voor de echtgenote te blijven optreden rechtvaardigen de door verweerder in de onderhavige zaak genomen beslissing op geen enkele wijze. Op grond van de e-mail van 8 januari 2008 mocht klager er voorts op vertrouwen dat door verweerder geen beroep zou worden gedaan op hetgeen tussen de echtgenoten was besproken in de periode dat verweerder nog wel voor klager optrad. Het feit dat verweerder zichzelf als getuige heeft genoemd in het aan de rechtbank gedane bewijsaanbod, acht het hof tuchtrechtelijk zeer verwijtbaar. Of verweerder uiteindelijk al dan niet daadwerkelijk als getuige zou zijn opgetreden, doet daarbij naar het oordeel van het hof niet ter zake. Het enkele feit dat verweerder een in een onderhandelingsfase bereikte overeenstemming te bewijzen aanbiedt, terwijl uitdrukkelijk was overeengekomen dat geen van partijen gebonden was aan welke overeenstemming ook indien het niet tot een alles omvattende regeling zou komen, bewijst dat verweerder zichzelf door de keuze om voor de echtgenote van klager te blijven optreden in een onmogelijke positie heeft gebracht, waardoor hij zowel op het punt van de gemaakte keuze om voor de echtgenote te blijven optreden als op het punt van het bewijsaanbod niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en het vertrouwen van klager in hem en in de advocatuur in het algemeen heeft geschonden.

5.5 Het hof ziet gelet op de ernst van de verweten gedraging, geen aanleiding een lichtere maatregel op te leggen dan de raad heeft gedaan. Het hof zal dan ook de maatregel van berisping bekrachtigen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 7 mei 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage, genomen onder nummer R.3730/11.132.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.H.A. Scholten, S.A. Boele, G.J. Niezink en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.