Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-07-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:3
Zaaknummer
6514
Inhoudsindicatie
Belangenconflict. Verweerder mocht niet zonder overleg met en instemming van klager, voormalig cliënt, gaan optreden tegen klager in echtscheidingsprocedure. Bekrachtiging uitspraak raad met waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 5 juli 2013
in de zaak 6514
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 2 juli 2012, onder nummer R.3868/12.2, aan partijen toegezonden op 3 juli 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard, de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 juli 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- de brief van klager van 26 september 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 mei 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voorzover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:
a. Dat het hem niet is toegestaan om tegen klager op te treden omdat hij een voormalig cliënt van verweerder is;
b. (enz.)
4 FEITEN
4.1 Tot medio 2004 heeft klager een relatie gehad met mevrouw H. Mevrouw H. neemt het standpunt in dat zij en klager in 1999 in E. in het huwelijk zijn getreden. Klager betwist dat. In Nederland is geen huwelijk tussen klager en mevrouw H. geregistreerd.
4.2 Klager heeft in 2004 tegen betaling werkzaamheden verricht in de woning van verweerder. In de jaren 2004 en 2005 heeft verweerder klager als advocaat bijgestaan in een tweetal kwesties. Daarbij ging het om een arbeidsgeschil tussen klager en zijn voormalige werkgever en om door klager in een uitgaansgelegenheid geleden letselschade, waarvoor twee partijen aansprakelijk waren gesteld.
4.3 In 2006 heeft verweerder mevrouw H. bijgestaan in een kwestie tegen een plastisch chirurg in B.. Mevrouw H. heeft verweerder meegedeeld dat klager haar naar verweerder had verwezen.
4.4 In augustus 2010 is verweerder gaan optreden als advocaat van mevrouw H. in een echtscheidingsprocedure tegen klager. Na de beslissing van de Raad van Discipline op de klacht van klager heeft verweerder de behandeling van die zaak in hoger beroep overgedragen aan een andere advocaat.
5 BEOORDELING
5.1 De grief van verweerder tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel a houdt, kort samengevat, in dat de raad ten onrechte heeft aangenomen dat klager redelijke bezwaren had tegen het optreden van verweerder als advocaat voor mevrouw H., in de echtscheidingsprocedure tegen klager. Ter toelichting op deze grief wijst verweerder er op dat de financiële informatie over klager, door verweerder verkregen uit in opdracht van verweerder door klager uitgevoerde privé werkzaamheden, reeds bekend was bij mevrouw H. en dat de informatie waarover verweerder destijds als advocaat van verweerder de beschikking heeft verkregen, niet relevant was voor de echtscheidingsprocedure waarin hij voor mevrouw H. optrad. Verweerder wijst verder nog op het tijdsverloop vanaf de periode dat hij als advocaat van klager is opgetreden.
5.2 Bij de beoordeling van de grief van verweerder stelt het hof voorop dat het een advocaat niet is toegestaan om op te treden tegen een cliënt of een oud-cliënt. Op deze regel kan onder strikte voorwaarden een uitzondering van toepassing zijn, waaronder de voorwaarde dat geen sprake is van redelijke bezwaren van de kant van de betreffende cliënt dan wel oud-cliënt.
5.3 Verweerder heeft in zijn brieven aan de deken van 4 oktober 2011 en van 19 december 2011 informatie verstrekt over de aard en de omvang van zijn contacten met klager en met mevrouw H. Vast staat dat verweerder klager en mevrouw H. achtereenvolgens (klager vanaf 2004 en mevrouw H. vanaf 2006) als advocaat heeft bijgestaan in kwesties van persoonlijke aard, dat klager in opdracht van verweerder privé werkzaamheden voor verweerder heeft verricht, dat klager mevrouw H. naar verweerder heeft verwezen en dat verweerder in ieder geval bij zijn eerste kennismaking met mevrouw H. is geïnformeerd over de persoonlijke relatie tussen klager en mevrouw H.
5.4 Onder deze omstandigheden had verweerder de enkele jaren later (in 2010) van mevrouw H. gekregen opdracht om haar bij te staan in een echtscheidingsprocedure tegen klager niet mogen aanvaarden, althans niet zonder zich er vooraf van te vergewissen dat dit niet zou stuiten op bezwaren van verweerder. Verweerder had bovendien rekening moeten houden met de omstandigheid dat aanvaarding van de opdracht van mevrouw H., zonder voorafgaand overleg met en toestemming van klager, waarschijnlijk zou stuiten op bezwaren van klager. Indien klager niet zou ingaan op de uitdrukkelijke en door verweerder aan klager meegedeelde wens van mevrouw H. om in gezamenlijk overleg met klager een regeling over de echtscheiding te treffen, zou er sprake zijn van een geschil tussen partijen.
5.5 Verweerder had de opdracht van mevrouw H. in ieder geval moeten beëindigen toen bleek dat klager, tegen de uitdrukkelijke wens van mevrouw H. en anders dan verweerder op grond van zijn persoonlijke contacten met klager verwachtte, niet bereid was om de echtscheiding in goed onderling overleg tussen klager en mevrouw H. tot stand te brengen.
5.6 Dat verweerder geen beschikking had over, niet reeds bij mevrouw H. bekende, informatie omtrent klager die in de echtscheidingsprocedure van belang zou kunnen zijn en/of over andere relevante informatie omtrent klager uit de periode waarin hij klager als advocaat heeft bijgestaan heeft, anders dan verweerder kennelijk veronderstelt, niet tot gevolg dat klager geen (andere) redelijke bezwaren zou kunnen hebben tegen het optreden van verweerder als advocaat van mevrouw H. in de echtscheidingsprocedure tegen klager. Het (overigens beperkte) tijdsverloop sedert de periode waarin verweerder klager als advocaat heeft bijgestaan leidt niet tot een ander oordeel.
5.7 De conclusie is dat de grief van verweerder geen doel treft. Het hof zal de beslissing van de raad daarom bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 2 juli 2012, gewezen onder nummer R.3868/12.2
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, G. Creutzberg, W.M. Poelmann en A.J.M.E. Arpeau, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.