Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-08-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:267
Zaaknummer
7443
Inhoudsindicatie
Belangenverstrengeling advocaat door verdachte bij te staan, die verdacht werd van roofoverval op een andere cliënt van advocaat. Niet aanstonds teruggetrokken toen hem bekend was wie het slachtoffer was. Niet van belang is dat de verdachte zich presenteerde als ontkennend met een stevig alibi, dat advocaat ook met de belangen van de verdachte te maken had gehad en dat het moeilijk zou zijn geweest om op zo'n korte termijn een andere advocaat te vinden, noch dat advocaat zich na kennisname van het pv van voorgeleiding heeft teruggetrokken.
Uitspraak
van 24 augustus 2015
in de zaak 7443
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klagers
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 2 februari 2015, onder nummer 14-155, aan partijen toegezonden op 2 februari 2015, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2015:7.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager bij brief van 7 mei 2015.
-
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 juni 2015, waar klagers, bijgestaan door mr. W, en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, doordat hij bijstand heeft verleend aan een verdachte van een gewapende roofoverval op klaagster, terwijl verweerder klagers goed kende, bij hen thuis en op kantoor is geweest en meerdere malen voor hen als advocaat is opgetreden in zowel zakelijke als privé aangelegenheden. Daarmee heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling. Verweerder heeft klagers pas geruime tijd later op de hoogte gebracht van zijn bijstand aan de verdachte.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder heeft klagers vanaf 2005 in een aantal zaken bijgestaan. De laatste keer dat hij voor klagers is opgetreden was in 2011. Dat betrof een zakelijke kwestie. Voordien heeft hij (onder meer) een zaak over een verbouwing en een vergunning voor klager in privé behandeld.
4.2 Klagers zijn op 19 november 2013 slachtoffer geworden van een gewapende roofoverval op hun woning in [plaats]. Klaagster is daarbij door twee mannen met bivakmutsen vastgebonden en getaped, mishandeld en met de dood bedreigd. De overvallers hebben de inhoud van de kluis, contant geld en juwelen meegenomen.
4.3 Enkele weken later is een verdachte (hierna: V) aangehouden en op 13 december 2013 om 19.05 uur in verzekering gesteld. De dienstdoende piketadvocaat heeft V toen bezocht. Diezelfde avond heeft de vader van V contact gezocht met verweerder met het verzoek om zijn zoon bij te staan. De piketadvocaat stemde daarmee in en heeft nog dezelfde avond de piketmelding aan verweerder gemaild.
4.4 Zaterdag 14 december 2013 is door de vader van V gebruikt om alibiverklaringen ten behoeve van zijn zoon te verzamelen. Zondag 15 december 2013 heeft verweerder die verklaringen meegenomen naar het politiebureau om met V te bespreken. Op dat moment vernam verweerder van V dat laatstgenoemde werd verdacht van de overval op klagers.
4.5 Maandag 16 december 2013 is V voorgeleid aan de rechter-commissaris voor de behandeling van de vordering inbewaringstelling. Verweerder heeft V bij die behandeling bijgestaan.
4.6 Voorafgaand aan de voorgeleiding heeft verweerder voor het eerst inzage in het proces-verbaal gekregen. Dat vormde voor hem aanleiding om te besluiten V bij toewijzing van de vordering inbewaringstelling niet verder bij te staan. Nog voor de voorgeleiding heeft verweerder contact opgenomen met een collega advocaat, die hem heeft toegezegd de zaak bij toewijzing van de vordering te zullen overnemen.
4.7 De vordering inbewaringstelling is afgewezen en V is meteen op vrije voeten gesteld.
4.8 Op vrijdag 7 februari 2014 heeft klager per e-mail een nieuwe zaak aan verweerder voorgelegd. Op 10 februari 2014 heeft klaagster per e-mail enkele vragen over haar positie als slachtoffer van de overval aan verweerder voorgelegd. Verweerder heeft nog diezelfde dag zowel klager als klaagster telefonisch op de hoogte gebracht van zijn bijstand aan V in de piketfase en van zijn besluit om V in geval van verdere vervolging niet meer bij te staan.
4.9 Bij brief van 25 februari 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder en tevens verzocht te bevorderen dat verweerder op geen enkele wijze meer zou worden betrokken bij het voeren van verweer door de verdachte(n) van de roofoverval. Na met verweerder te hebben gesproken, heeft de deken klagers bij brief van 8 april 2014 op dat laatste punt gerust kunnen stellen.
4.10 V is eind september 2014 opnieuw aangehouden. Op 6 januari 2015 heeft een pro forma zitting plaats gevonden, waarna op 24 februari 2015 de strafzaak tegen V en twee medeverdachten inhoudelijk is behandeld. V is in eerste aanleg veroordeeld.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder het vertrouwen van klagers heeft beschaamd en in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, door niet meteen zondag tijdens of kort na zijn bezoek aan V tot de conclusie te komen dat hij niet vrijstond om V verder bij te staan. Volgens de raad had verweerder zich moeten realiseren dat zijn eerdere optreden in meerdere zaken voor klagers in zowel zakelijke als privé aangelegenheden meebracht, dat hij door hen nog steeds gezien werd als hun vertrouwenspersoon c.q. huisadvocaat, en dat het hem dientengevolge niet vrijstond om met hun belang strijdige belangen van derden te behartigen.
5.2 Verweerder stelt thans dat in eerste aanleg onderbelicht is gebleven dat de zaken die hij voor klagers heeft behandeld, nimmer in de persoonlijke levenssfeer lagen doch enkel op het gebied van incasso’s en bestuursdwang en dat verweerder niet de huisadvocaat van klagers was. Het hof gaat voorbij aan deze stelling. Vast staat dat verweerder in een aantal zaken is opgetreden namens klagers. Het enkele feit dat verweerder niet als huisadvocaat van klagers zou kunnen worden beschouwd dan wel dat het hier niet zou zijn gegaan om zaken in de persoonlijke levenssfeer maakt niet dat hier geen cliëntrelatie tussen klagers en verweerder bestond. Blijkens het feit dat klaagster verweerder consulteerde over haar positie als slachtoffer beschouwde zij hem ook in privé aangelegenheden als vertrouwenspersoon.
5.3 Dat verweerder V reeds eerder - vóór de verdenking van de overval – had bijgestaan, zoals verweerder thans stelt, doet naar het oordeel van het hof evenmin ter zake. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder direct op zondag 15 december 2013 tijdens het piketbezoek aan V - toen hem bekend werd dat de verdenking de overval op klagers betrof -, zich had moeten realiseren dat sprake was van een belangentegenstelling tussen V en klagers, zodat hij V derhalve niet langer kon bijstaan. Daarbij is niet van belang dat V zich tijdens het piketbezoek presenteerde als ontkennend met een stevig alibi. Datzelfde geldt voor de stelling van verweerder dat het moeilijk zou zijn geweest om de rechtsbijstand aan V vlak voor de voorgeleiding neer te leggen, omdat hij ook met de belangen van V te maken had en het moeilijk zou zijn geweest een andere advocaat te vinden, nu niet is gebleken dat verweerder op het moment dat hem bekend werd dat de belangen van klagers betrokken waren in de kwestie waarvoor hij was ingeschakeld, heeft geprobeerd een andere advocaat te regelen die V tijdens de voorgeleiding kon bijstaan, terwijl daarnaast nog sprake was van een eerder aangewezen piketadvocaat. De stelling van verweerder dat hij op maandag 16 december 2013 – na kennisname van het proces-verbaal van voorgeleiding – besloot de zaak bij toewijzing van de in bewaring stelling over te dragen, omdat de impact van de zaak hem toen echt duidelijk werd, kan verweerder evenmin redden, nu het hof – zoals uit het voorgaande valt af te leiden - van oordeel is dat voor hem reeds op zondag 15 december 2013 kenbaar had kunnen en moeten zijn dat sprake was van een belangentegenstelling tussen V en klagers.
5.4 De conclusie is dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij in de zaak van V niet aanstonds – op zondag 15 december 2013 – is teruggetreden. Het hof zal de beslissing van de raad dan ook bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 februari 2015, onder nummer 14-155 gewezen.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, M.M.H.P. Houben, H.J. de Groot en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.
De beslissing is verzonden op 24 augustus 2015.