Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:171

Zaaknummer

6599

Inhoudsindicatie

Klacht over niet adequate dienstverlening en onjuiste onttrekking aan de zaak ongegrond. Waarschuwing wegens zenden van declaratie terwijl een toevoeging was verleend.

Uitspraak

Beslissing van 15 juli 2013

in de zaak 6599

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 24 september 2012, onder nummer 12-056Alk, aan partijen toegezonden op 24 september 2012, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder klachtonderdeel a ongegrond is verklaard, klachtonderdelen b en c gegrond zijn verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA3288.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing, voor zover daarin klachtonderdeel a ongegrond is verklaard, in hoger beroep is gekomen, is op 17 oktober 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing, voor zover daarin de klachtonderdelen b en c gegrond zijn verklaard, in hoger beroep is gekomen, is op 24 oktober 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.3 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief aan het hof van klaagster d.d. 3 december 2012 met bijgevoegd de antwoordmemorie van klaagster;

- de brief aan het hof van klaagster d.d. 5 december 2012.

2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 mei 2013, waar klaagster en verweerster zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij

a) de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd door niet goed voorbereid en geïnformeerd te zijn geweest;

b) zich op onjuiste wijze van de zaak heeft onttrokken;

c) ten onrechte een declaratie heeft gestuurd terwijl de werkzaamheden van verweerster onder een aan klaagster verleende toevoeging vielen.

4 FEITEN

De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.

3.1 Verweerster mr. X heeft klaagster bijgestaan als (derde opvolgend) advocaat in een echtscheidingsprocedure. De mondelinge behandeling (in eerste aanleg) voor de rechtbank A. vond plaats op 2 september 2008. Mr. X stond klaagster bij op toevoegingsbasis.

3.2 Verweerder mr. Y is een kantoorgenoot van verweerster mr. X.

3.3 Deze procedure leidde tot een beschikking van 16 februari 2009, waarvan op 25 mei 2009 hoger beroep en op 7 juli 2009 incidenteel hoger beroep werd ingesteld.

3.4 Bij brief van 12 oktober 2008 heeft klaagster aan verweerster mr. X. haar zorgen overgebracht ten aanzien van de kwaliteit van de behandeling van haar zaak. Die brief heeft geleid tot een bespreking op 13 oktober 2008 tussen verweerster mr. X en klaagster. Verweerder mr. Y was bij dat gesprek aanwezig.

3.5 Bij brieven van 17 december en (ongedateerd, ontvangen door verweerster mr. X op 20 februari 2009) heeft klaagster aan verweerster mr. X verzocht om aanvullende stukken in het geding te brengen. Verweerster mr. X heeft bij brieven van 17 december 2008 en 2 maart 2009 aan klaagster bericht dat de zaak inmiddels voor beschikking stond en dat zij derhalve geen aanvullende stukken in het geding kon brengen.

3.6 Bij brief van 31 maart 2009 liet verweerster mr. X aan klaagster weten:

"U dient er rekening mee te houden dat een hoger beroepsprocedure wel zeker één jaar in beslag zal nemen. Voor nu geldt dat er niets anders op zit dan het hoger beroepschrift van de advocaat van [de wederpartij] af te wachten om te bezien wat nu precies de gronden van het hoger beroep zijn. Vervolgens is het aan u om te beslissen of u verweer wenst te voeren (...). Het lijkt mij het meest praktische wanneer wij een afspraak maken voor een bespreking op het moment dat de advocaat van [de wederpartij] daadwerkelijk hoger beroep heeft ingesteld. Gezamenlijk zal dan worden bezien of, en zo ja op welke wijze er verdere juridische stappen zullen worden ondernomen."

3.7 Bij brief van 26 mei 2009 berichtte verweerster mr. X aan klaagster naar aanleiding van de oproepingsbrief van het gerechtshof met betrekking tot het hoger beroep:

"U heeft mij alleen de oproepingsbrief van het gerechtshof gezonden, doch u heeft niet de onderliggende stukken langsgebracht. (…) verzoek ik u vriendelijk het hoger beroepschrift met alle bijlagen op mijn kantoor langs te brengen zodat deze hier gekopieerd kunnen worden waarna ik deze kan bestuderen. Hierna zal ik nader in contact met u treden."

3.8 Bij brief van 3 juni 2009 berichtte verweerster mr. X aan klaagster:

"Voorts is van belang dat u mij meerdere malen kenbaar heeft gemaakt onvoldoende vertrouwen te hebben in de wijze waarop ik mijn werkzaamheden voor u verricht. Van mijn zijde geldt derhalve dat ik een vruchtbare samenwerking in een hogerberoepprocedure dan ook niet zie zitten.

(…)

In verband met het feit dat de procedure bij de rechtbank A. inmiddels is afgerond, zal ik de Raad voor Rechtsbijstand moeten informeren omtrent de afloop van de zaak. Op grond van het behaalde resultaat zal de Raad voor Rechtsbijstand de aan u verleende toevoeging intrekken.

(…)

Ter afronding van de zaak bij de rechtbank A. en tevens als afronding van onze samenwerking leek het mij dan ook correct u thans de declaratie mee te zenden voor de door mij verrichte werkzaamheden.

3.9 Op 10 juni 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden ten kantore van verweerders tussen verweerders en klaagster. Naar aanleiding van dat gesprek zond verweerster mr. X op 10 juni 2009 een brief aan klaagster, waarin zij onder meer bericht:

"Besproken en bevestigd is dat ik voor u geen werkzaamheden zal verrichten in het door de wederpartij aanhangig gemaakte hoger beroep. U heeft ook aangegeven geen gebruik meer te willen maken van mijn juridische diensten, althans de dienstverlening van mijn kantoor. Van uw zijde heeft u voorts aangegeven de declaratie voor de door mij verrichte werkzaamheden in eerste aanleg niet te willen voldoen. U heeft de inhoud van de declaratie niet willen bespreken. U geeft slechts aan dat u weigert te betalen. Het vorenstaande in acht genomen heb ik heden per gelijke post uw dossier gezonden aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten te A. met het verzoek de declaratie te beoordelen krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken".

3.10 Naar aanleiding van de door verweerster mr. X aan klaagster toegezonden declaratie heeft klaagster contact opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand zond naar aanleiding daarvan op 6 juni 2011 een brief aan verweerster mr. X, waarin o.a. is vermeld:

"Zoals ik u in het telefoongesprek heb meegedeeld heeft de Raad voor Rechtsbijstand geen declaratie in de zaak 4GT0721 ontvangen. Per mail heeft u op verzoek van de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging met achterliggende stukken alsnog ter declaratie aangeboden.(…) U had er niet van uit mogen gaan dat de zaak van [klaagster] met kenmerk 4GT0721 tot een resultaatbeoordeling zou leiden. U had de zaak intern niet mogen afhandelen zonder bericht van de Raad voor Rechtsbijstand af te wachten. Nu de toevoeging met kenmerk 4GT0721 niet is ingetrokken, had u uw werkzaamheden niet mogen doorberekenen aan u uw cliënt.

3.11 Op 20 juni 2011 heeft verweerster mr. X aan klaagster een credit nota van haar declaratie toegezonden.

5 BEOORDELING

5.1 Klachten tegen een advocaat moeten worden ingediend op de in artikel 46c van de Advocatenwet bepaalde wijze (kort gezegd: bij de deken). Dit betekent dat in hoger beroep geen nieuwe klachten aan het hof ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. Het hof zal de door klaagster in hoger beroep geformuleerde nieuwe klachten tegen verweerster dan ook buiten beschouwing laten.

 5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt het hof als volgt.

Klaagster voert aan dat haar belangen door verweerster onzorgvuldig zijn behandeld daar zij, door toedoen van verweerster, gelden is misgelopen, te weten de helft van een uitkering van R. en de helft van de lening ad € 400,- van haar zwager, die zij in de verdelingsprocedure met haar ex-echtgenoot had gevorderd.

Het hof stelt vast dat de door klaagster genoemde onderwerpen, naast een groot aantal andere aspecten van de boedelverdeling, in de procedure bij de rechtbank zijn betrokken en dat daarover is beslist. Ten aanzien van de uitkering van R. overwoog de rechtbank dat partijen dienaangaande overeenstemming hadden bereikt (hetgeen wordt bevestigd door de correspondentie met betrekking tot dit onderwerp); de verdeling van de geldlening werd afgewezen. Naar het oordeel van het hof kan uit deze beslissingen niet worden afgeleid dat verweerster is tekortgeschoten in de zorg voor de belangen van klaagster. De omstandigheid dat in hoger beroep anders is beslist en executoriale titels zijn verschaft, maakt dit niet anders. Het hoger beroep dient er immers voor om eventuele omissies te herstellen. In dit verband is mede van belang dat verweerster eerst kort voor de mondelinge behandeling de zaak van haar voorgangster heeft overgenomen en derhalve niet zelf heeft voorbereid.

De grief van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

 5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt het hof als volgt.

Deze klacht betreft de beslissing van verweerster om klaagster in hoger beroep niet bij te staan, hoewel zij in een eerder stadium te kennen had gegeven in dit hoger beroep wel bijstand te zullen verlenen.

Naar het oordeel van het hof heeft de raad met recht het volgende vooropgesteld:

(…) dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zelf tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, opdat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

en

Vast staat dat klaagster bij herhaling aan verweerster heeft laten weten dat zij geen of weinig vertrouwen heeft in de dienstverlening van verweerster. In verband daarmee heeft de raad er begrip voor dat verweerster de behandeling van de zaak wenste neer te leggen.

Maar dat geldt niet voor de volgende passage:

Het is voor de raad niet duidelijk wat verweerster heeft doen besluiten in de periode tussen 31 maart 2009 of 26 mei 2009 en 3 juni 2009 om de behandeling van de zaak neer te leggen. Doordat zij klaagster de verkeerde indruk heeft gegeven dat zij de zaak in hoger beroep ook zou behandelen, heeft verweerster gehandeld in strijd met het bepaalde in gedragsregel 9 lid 3.

Klaagsters ex-echtgenoot heeft op 25 mei 2009 hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft klaagster bij brief van 3 juni 2009 het beroepschrift toegezonden en haar laten weten dat tot uiterlijk 15 juli 2009 een verweerschrift kon worden ingediend. Bij brief van 3 juni 2009 heeft verweerster - die kort na 27 mei 2009 al kennis had genomen van het appelschrift door klaagster ontvangen van de advocaat van de wederpartij - klaagster laten weten dat zij geen hoger beroepsprocedure zou gaan voeren. In het gesprek op 10 juni 2009 tussen verweerster en klaagster, in aanwezigheid van een kantoorgenoot van verweerster, is de beëindiging van de opdracht bevestigd.

Naar het oordeel van het hof stond het verweerster op 3 en 10 juni 2009 (dus kort na de ontvangst van het appelschrift) vrij zich te bezinnen op de vraag of zij het hoger beroep zou gaan aanpakken en, bij een negatieve uitkomst, de relatie te beëindigen. Deze beëindiging is noch tardief noch onzorgvuldig. De omstandigheid dat verweerster in de brief van 26 mei 2009 (zij had het appelschrift toen nog niet) nog de indruk had gewekt het hoger beroep wel te zullen behandelen, hoefde verweerster er niet van te weerhouden zich op de opgegeven grond (alsnog) te onttrekken aan de verdere behandeling van de zaak.

De grief tegen dit klachtonderdeel is mitsdien gegrond. Het dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

 5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt het hof als volgt.

Het hof neemt in overweging dat de omstandigheid dat de brief van verweerster aan de raad voor rechtsbijstand is zoekgeraakt, niet wegneemt dat verweerster al een declaratie aan klaagster heeft verzonden toen zij nog was toegevoegd en dat dit haar te verwijten valt. Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grief van verweerster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

 5.5 De op te leggen maatregel

De door de raad opgelegde maatregel dient te worden heroverwogen nu klachtonderdeel b alsnog ongegrond wordt verklaard.

Het hof is evenwel van oordeel – eenparig – dat gegrondbevinding van klachtonderdeel c reeds op zichzelf genomen de maatregel van enkele waarschuwing rechtvaardigt.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

recht doende op zowel het hoger beroep van klaagster als van verweerster:

- vernietigt de beslissing waarvan beroep maar alleen voor zover daarin klachtonderdeel b gerond is verklaard;

en, in zoverre opnieuw recht doende:

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, G.W.S. de Groot en G.R.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2013.