Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:86
Zaaknummer
180013
Inhoudsindicatie
Verzoek aanwijzing van een advocaat (artikel 13 Advocatenwet). Beklag. Klager heeft verzocht om aanwijzing van een advocaat voor het voeren van drie verschillende procedures. Het beklag is ongegrond voor wat betreft het verzoek om aanwijzing van een advocaat voor het voeren van een procedure tegen het UWV, omdat sprake is van een kansloze procedure. Het beklag van klager met betrekking tot zijn verzoek voor het voeren van een procedure tegen een advocaat is prematuur, omdat de deken het verzoek in afwachting nadere informatie heeft aangehouden en een afwijzende beslissing ontbreekt. Klager is niet-ontvankelijk. Klager kan ook niet worden in zijn beklag met betrekking tot zijn verzoek om een advocaat aan te wijzen voor het voeren van een procedure tegen een (andere) advocaat, omdat de deken niet bevoegd is om kennis te nemen van dit verzoek aangezien de desbetreffende advocaat in een ander arrondissement praktijk houdt.
Uitspraak
Beslissing
van 14 mei 2018
in de zaak 180013
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 30 november 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 29 december 2017 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift is op 2 januari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het schrijven van de deken van 1 februari 2018, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 1 februari 2018 en per post op 5 februari 2018;
- het schrijven van klager van 26 maart 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 30 maart 2018.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 april 2018, waar klager en de deken, vergezeld van mevrouw mr. H, advocaat/stafjurist bij de Orde van Advocaten, zijn verschenen.
3 FEITEN
3.1 Het volgende is komen vast te staan:
3.2 Klager heeft een procedure gevoerd tegen het UWV. Omstreeks 2011 heeft klager zich gewend tot mr. B, advocaat in D, met het verzoek voor hem cassatie in te stellen tegen het arrest van het gerechtshof Den Bosch. De cassatietermijn verliep op 27 december 2011. Mr. B heeft klager bij brief van 2 december 2011 bericht dat hij in het dossier van klager geen mogelijkheid tot cassatie was tegengekomen en dat hij de opdracht niet kon aannemen. Deze brief heeft klager nooit bereikt omdat deze verkeerd geadresseerd was. Pas op 6 januari 2012 vernam klager het negatieve cassatieadvies, toen hij verweerder opbelde met de vraag hoe het ermee stond. Klager heeft hierover een klacht ingediend tegen mr. B. Bij beslissing van 15 juli 2013, gewezen onder nummer 6590, heeft het hof de klacht gegrond verklaard en aan mr. B de maatregel van een waarschuwing opgelegd.
3.3 Klager heeft mr. I ingeschakeld met het verzoek om mr. B aansprakelijk te stellen wegens een beroepsfout. Bij brief van 12 augustus 2013 heeft mr. I hieraan gevolg gegeven. De verzekeraar van mr. B heeft aansprakelijkheid afgewezen. De samenwerking tussen klager en mr. I is geëindigd vanwege een verschil van mening over de aanpak van klagers zaak. Mr. I was slechts bereid tot het starten van een procedure tegen mr. B indien een advies (door een cassatieadvocaat) zou kunnen worden ingebracht waaruit zou blijken dat klager daadwerkelijk enige kans van slagen zou hebben gehad in de (niet gevoerde) cassatieprocedure. Klager maakte bezwaar tegen het verkrijgen van een dergelijk advies. Klager heeft vervolgens een klacht ingediend tegen mr. I. Klager heeft, zo blijkt uit de brief van de toenmalig deken van 9 april 2014, op 31 maart 2014 over deze klacht en een (mogelijk) verzoek tot aanwijzing van een advocaat gesproken met de deken.
3.4 Begin 2015 heeft klager de deken in het arrondissement […] verzocht om een advocaat aan te wijzen voor het aansprakelijk stellen van mr. B. De deken heeft de behandeling op verzoek van de deken […] overgenomen. Nadat klager bij brieven van 25 februari en 11 maart 2015 op verzoek van de deken aanvullende informatie heeft toegezonden, heeft de deken op 12 maart 2015 besloten om klagers verzoek af te wijzen. Volgens de deken heeft klager wel een advocaat kunnen vinden maar was hij niet eens met het door die advocaat gegeven advies, waarvan de deken niet is gebleken dat dit niet op goede gronden tot stand is gekomen. Bovendien heeft de deken uit de stukken geen feiten of omstandigheden kunnen afleiden, waaruit is gebleken dat klager door de handelwijze van mr. B schade heeft geleden en dat een beroep in cassatie tegen het arrest van het gerechtshof Den Bosch enige kans van slagen zou hebben.
3.5 In augustus 2015 heeft klager met mr. H, advocaat in [plaatsnaam], gesproken over de aansprakelijkheidskwestie van mr. B. In 2016 heeft klager een klacht tegen mr. H ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2017, gewezen onder nummer 170012, heeft het hof de klacht gegrond verklaard voor zover niet is gebleken dat mr. H jegens klager duidelijkheid heeft verstrekt over de vraag of hij de zaak van klager wel of niet in behandeling zou nemen en hij deze onduidelijkheid gedurende een groot aantal maanden heeft laten voortbestaan. Aan mr. H is de maatregel van een waarschuwing opgelegd.
3.6 Bij brief van 15 augustus 2017 heeft klager de deken verzocht een advocaat aan te wijzen. Omdat uit klagers brief onvoldoende bleek voor welke procedure hij een advocaat toegewezen wilde krijgen en waaruit de door hem geleden schade bestond, is klager bij brief van 16 augustus 2017 om aanvullende formatie verzocht. De deken heeft klager, onder verwijzing naar de brief van de (toenmalig) deken van 12 maart 2015, voorgehouden dat klager zal moeten aantonen dat, indien hij tijdig op de hoogte zou zijn geweest van het negatieve cassatieadvies van mr. B, hij tijdig een advocaat zou hebben gevonden die namens hem cassatie zou hebben ingesteld en dit voor hem tot een gunstige uitkomst zou hebben geleid. De deken heeft klager verzocht om een toelichting, voorzien van stukken waarmee klagers schade wordt onderbouwd. Voorts heeft de deken klager erop gewezen dat hij een verzoek om aanwijzing van een advocaat voor een procedure tegen mr. H zal moeten richten aan de deken Amsterdam, omdat een eventuele procedure in dat arrondissement zal moeten worden gevoerd.
3.7 Klager heeft bij brief van 28 november 2017 gereageerd. Hij heeft toegelicht dat zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat betrekking heeft op het voeren van procedures tegen het UWV, mr. B en mr. H. Volgens klager is de uitspraak van het hof van 15 juli 2013 (6590) voldoende om een advocaat toegewezen te krijgen voor het voeren van een procedure tegen mr. B.
3.8 De deken heeft bij brief van 30 november 2017 klagers verzoek om aanwijzing van een advocaat voor een procedure tegen het UWV afgewezen. De deken heeft het verzoek om aanwijzing van een advocaat voor een procedure tegen mr. B aangehouden tot het moment waarop klager hem aanvullende informatie heeft verschaft. Het verzoek om aanwijzing van een advocaat voor een procedure tegen mr. H heeft de deken niet in behandeling genomen.
4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de procedure, die klager wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.
4.2 Klager heeft ter zitting bevestigd dat hij verzoekt om aanwijzing van een advocaat voor het voeren van drie verschillende procedures: tegen het UWV, mr. B en mr. H.
Aanwijzing van een advocaat voor het voeren van een procedure tegen het UWV
4.3 De deken heeft klagers verzoek afgewezen, omdat sprake is van een kansloze procedure. De deken heeft in zijn beslissing verwezen naar de brief van de (toenmalig) deken van 9 april 2014, waarin staat dat klager al een procedure tegen het UWV heeft gevoerd op dezelfde gronden, dat die procedure is geëindigd in een arrest van het gerechtshof, dat klager daarover cassatieadvies heeft gevraagd aan mr. B en dat die klager negatief heeft geadviseerd. Volgens de deken is hem niet van nieuwe feiten of omstandigheden gebleken.
4.4 De stukken zoals ter kennis gebracht aan het hof leiden niet tot andere gevolgtrekkingen dan in de bestreden beslissing van de deken weergegeven. De argumenten die klager in zijn verzoek en in de verdere correspondentie heeft vermeld, gaan niet of nauwelijks in op de motivering van de deken in de bestreden beslissing en zoals hiervoor in r.o. 4.3 is samengevat. De deken heeft het verzoek van klager naar het oordeel van het hof op juiste gronden afgewezen.
Aanwijzing van een advocaat voor het voeren van een procedure tegen mr. B
4.5 De deken heeft klagers verzoek aangehouden omdat hij over onvoldoende informatie beschikt om het verzoek te kunnen beoordelen. De deken heeft klager verzocht om aanvullende informatie, waaronder de stukken die betrekking hebben op de klachtprocedure tegen mr. B, waarop klager – blijkens zijn brief van 28 november 2017 – een beroep wenst te doen. Ook ontbreken volgens de deken stukken waaruit blijkt dat het klager niet gelukt is om zelf een advocaat te vinden en dat sprake is van een procedure waarin rechtsbijstand is voorgeschreven.
4.6 Klager heeft niet weersproken dat hij, na kennisname van de mededeling van de deken dat hij klagers verzoek heeft aangehouden, geen stukken heeft doen toekomen aan de deken.
4.7 Artikel 13 lid 3 van de Advocatenwet bepaalt dat een verzoeker binnen 6 weken na bekendmaking van de beschikking houdende afwijzing van het verzoek op grond van artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet beklag kan worden gedaan bij het Hof van Discipline.
4.8 Een aanhouding van het verzoek in afwachting van nadere informatie is geen afwijzing van het verzoek van klager als bedoeld in artikel 13 lid 3 van de Advocatenwet. Dit betekent dat het beklag van klager prematuur is en klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag.
Aanwijzing van een advocaat voor het voeren van een procedure tegen mr. H
4.9 Artikel 13 lid 1 Advocatenwet houdt in dat de rechtzoekende die geen advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak waarin bijstand van een advocaat is voorgeschreven, zich kan wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Aangezien mr. H in [plaatsnaam] praktijk houdt, zou een zaak tegen hem dienen in het arrondissement Amsterdam. Dit betekent dat de deken niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van klager. Klagers wens om alle drie de zaken door één advocaat, althans één advocatenkantoor, te laten behandelen, doet daar niet aan af. De deken heeft klager hierop terecht gewezen en, gelet op de eigen mededeling van klager in zijn brief van 28 november 2017 dat hij de deken Amsterdam zou aanschrijven, klagers verzoek terecht niet in behandeling genomen. Voor zover klager het niet eens zou zijn met die beslissing, geldt dat klager in zijn beklag niet kan worden ontvangen, omdat een afwijzing van het verzoek van klager als bedoeld in artikel 13 lid 3 van de Advocatenwet ontbreekt.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de deken van 30 november 2017, inhoudende dat klagers verzoek om aanwijzing van een advocaat voor de procedure tegen het UWV wordt afgewezen, ongegrond.
verklaart klager voor het overige in zijn beklag niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, M. Pannevis, E.L. Pasma en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 mei 2018.