Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:85
Zaaknummer
170115
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat van de wederpartij. De klacht dat verweerders hebben geprocedeerd namens eisers terwijl zij niet voor alle eisers beschikten over procesvolmachten, wordt in hoger beroep alsnog ongegrond verklaard. Kernwaarde partijdigheid. Verweerders zijn uitgegaan van de informatie die hun cliënt over eisers, namens wie zij in rechte zouden optreden, aan hen heeft verschaft. Als aan die informatie gebreken kleven in die zin dat artikel 7 lid 1 Voda niet zou zijn nageleefd, is dat in eerste instantie een kwestie die in de relatie advocaat-cliënt speelt en niet een belang van de wederpartij. De wederpartij kan eerst met succes klagen wanneer verweerders onnodig grievend zijn geweest, feiten hebben geponeerd waarvan zij de onwaarheid kennen of redelijkerwijs kunnen kennen dan wel dat zij bij de behartiging van de belangen van hun cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig hebben geschaad zonder redelijk doel. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank heeft in de door verweerders aanhangig gemaakte procedures vastgesteld dat verweerder een volmacht van de desbetreffende eisers hebben en voor hen kunnen optreden.Vernietiging.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing
van 14 mei 2018
in de zaak 170115
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerders
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 20 maart 2017, gewezen onder nummers 16-1033/A/A en 16-1034/A/A, aan partijen toegezonden op 20 maart 2017, en de herstelbeslissing van 21 april 2017, gewezen onder nummers 16-1033/A/A en 16-1034/A/A, aan partijen toegezonden op 21 april 2017. Daarbij is van een klacht van klaagster tegen verweerders klachtonderdeel c, voor zover dit klachtonderdeel ziet op de drie door verweerders aanhangig gemaakte procedures, gegrond verklaard en zijn de klachtonderdelen a, b, c voor zover dit klachtonderdeel ziet op de twee door mr. M aanhangig gemaakte procedures, d, e, f, g, en h ongegrond verklaard. Aan verweerders is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met de veroordeling van verweerders tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 25,00 aan klaagster en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing van 20 maart 2017 is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:69 en de herstelbeslissing van 21 april 2017 als ECLI:NL:TADRAMS:2017:93.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 19 april 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- een antwoordmemorie van klaagster, ontvangen per post ter griffie op 30 mei 2017;
- een brief van de gemachtigde van verweerders, mr. L, van 16 oktober 2017, per e-mail ontvangen op 16 oktober 2017 en per post op 17 oktober 2017;
- een e-mailbericht van de gemachtigde van verweerders van 21 februari 2018, met als bijlage de brief van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 26 januari 2017;
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 maart 2018 waar S namens klaagster en verweerders, bijgestaan door mr. L, zijn verschenen. Klaagster en verweerders hebben gepleit aan de hand van spreekaantekeningen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) (…);
b) (…);
c) hebben geprocedeerd namens eisers, terwijl zij bij aanvang van de procedures niet voor alle eisers beschikten over een procesvolmacht. Verweerders hebben slechts gehandeld op instructie van de vennootschap van de heer B en zich er niet van vergewist of de vennootschap gemachtigd was de eisers te vertegenwoordigen;
d) (…);
e) (…);
f) (…);
g) (…);
h) (…).
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 In 2014 zijn door tientallen personen in totaal vijf civielrechtelijke procedures gestart tegen klaagster. Deze personen (hierna de eisers) hebben gemiddeld 10 jaar eerder een krediet- en/of verzekeringsovereenkomst gesloten via bemiddeling van (een zustervennootschap van) klaagster. In de procedures wordt van klaagster schadevergoeding gevorderd op de grond dat klaagster jegens de eisers toerekenbaar is tekortgeschoten bij de uitvoering van haar contractuele zorgplicht, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld.
4.2 Verweerders hebben drie van de vijf hiervoor genoemde procedures namens de desbetreffende eisers aanhangig gemaakt. Zij hebben dit gedaan op verzoek van (de vennootschap van) zijn cliënt, die stelt gevolmachtigde van de eisers te zijn. De cliënt is in het verleden werkzaam geweest bij de hiervoor genoemde zustervennootschap van klaagster.
4.3 In februari 2015 hebben verweerders de twee andere procedures overgenomen van de vorige advocaat van de cliënt.
4.4 In alle vijf de procedures heeft klaagster de volmacht verlening door de eisers aan de vennootschap van de cliënt betwist. Zij heeft daartoe op 11 maart 2015 een incidentele vordering tot overlegging van procesvolmachten ingesteld.
4.5 Op 12 maart 2015 hebben verweerders een brief aan de eisers gestuurd met het verzoek te bevestigen dat eisers een volmacht hebben gegeven aan de vennootschap van de cliënt, dat verweerders voor hen optreden en waarin zij zijn gewezen op de risico’s van een gerechtelijke procedure. Verweerders hebben van het merendeel van de eisers een getekende bevestiging teruggekregen.
4.6 In het door klaagster opgeworpen incident heeft de rechtbank geoordeeld dat in de drie door verweerders aanhangig gemaakte procedures zij een volmacht van de desbetreffende eisers hebben en voor hen kunnen optreden. In de twee door de vorige advocaat van de cliënt aanhangig gemaakte procedures zijn een zestal eisers niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat niet is komen vast te staan dat zij een volmacht hadden verleend.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof stelt voorop dat in hoger beroep alleen het klachtonderdeel c nog van belang is voor zover dit klachtonderdeel ziet op de drie door verweerders aanhangig gemaakte procedures. Ten aanzien van die drie procedures heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerders een volmacht van de desbetreffende eisers hebben en voor hen kunnen optreden.
5.2 Eén van de grieven van verweerders is gericht tegen het oordeel van de raad dat klager in zijn klacht ten onrechte ontvankelijk is verklaard. Verweerders voeren aan dat de klacht van de wederpartij afkomstig is en deze daarom geen eigen belang heeft bij deze klacht.
5.3 Deze grief treft op de hierna te vermelden wijze doel. Vooropgesteld wordt dat partijdigheid één van de kernwaarden is waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (verg. HvD 15 april 2013, 6491).
5.4 Verweerders zijn uitgegaan van de informatie die hun cliënt over de eisers, namens wie zij in rechte zouden optreden en alsdan ook hun cliënten zouden worden, aan hen heeft verschaft. Als aan die informatie gebreken kleven in die zin dat art. 7 lid 1 van de Verordening op de advocatuur niet zou zijn nageleefd, is dat in eerste instantie een kwestie die in de relatie advocaat – cliënt speelt en, wanneer een algemeen belang aan de orde is, een kwestie die de toezichthoudende rol van de deken aangaat, maar het betreft niet een belang van de wederpartij. De wederpartij kan eerst met succes klagen wanneer, zoals hiervoor omschreven, verweerders onnodig grievend zijn geweest, feiten zouden hebben geponeerd waarvan zij de onwaarheid kennen of redelijkerwijs kunnen kennen dan wel dat zij bij de behartiging van de belangen van hun cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig hebben geschaad zonder redelijk doel.
5.5 Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank heeft in de drie door verweerders aanhangig gemaakte procedures vastgesteld dat verweerders een volmacht van de desbetreffende eisers hebben en voor hen kunnen optreden. Dat verweerders hiervoor mogelijk nog nadere activiteiten hebben moeten ondernemen omdat aan de door de cliënt verstrekte gegevens enige gebreken kleefden, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. Het hof heeft ter zitting stellig de indruk gekregen dat klaagster het uitermate vervelend heeft gevonden dat een ex-medewerker de klanten van klaagster heeft benaderd om een collectieve actie tegen klaagster te beginnen, waarbij de ex-medewerker bovendien een commercieel belang had, maar een dergelijke ergernis kan klaagster verweerder niet tuchtrechtelijk tegenwerpen.
5.6 Nu verweerders zich jegens klaagster niet onbetamelijk hebben gedragen, is de conclusie dat de klacht alsnog ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 20 maart 2017, gewezen onder nummers 16-1033/A/A en 16-1034/A/A, en de herstelbeslissing van 21 april 2017, gewezen onder nummers 16-1033/A/A en 16-1034/A/A;
en alsnog opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht alsnog ongegrond.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 mei 2018.