Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:45

Zaaknummer

150062

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij vanwege intrekking van de toevoeging klager kort voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op een zitting alleen nog op betalende basis heeft willen bijstaan en vervolgens zijn werkzaamheden heeft neergelegd. De advocaat moet zorgen voor duidelijkheid over de tussen hem en zijn cliënt bestaande financiële afspraken. In oktober 2012 wist de advocaat, althans behoorde hij te weten dat klager niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. De advocaat heeft desondanks nadien werkzaamheden voor klager verricht zonder hierover met hem financiële afspraken te maken. De advocaat heeft pas negen dagen voorafgaand aan de behandeling van de zaak van klager ter zitting op 25 september 2014 aan klager uitsluitsel gegeven dat hij alleen op betalende basis klager wilde bijstaan. 

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 7 maart 2016

in de zaak 150062

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 augustus 2015, onder nummer 15-076A, aan partijen toegezonden op 17 augustus 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:204.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager en verweerder van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is respectievelijk op 5 oktober 2015 en 16 september 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager;

-    de brief van klager aan het hof van 27 december 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 januari 2016, waar verweerder samen met een kantoorgenoot is verschenen. Klager was met kennisgeving afwezig. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij vanwege intrekking van de toevoeging, klager kort voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op een zitting alleen nog op betalende basis heeft willen bijstaan en vervolgens zijn werkzaamheden heeft neergelegd, waardoor hij een hogere straf heeft gekregen dan zijn medeverdachten.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Artikel 56 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat de klager, die de klacht heeft ingediend die tot de beslissing van de raad van discipline heeft geleid, gedurende dertig dagen na verzending van die beslissing hoger beroep kan instellen tegen die beslissing indien zijn klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard.

5.2    Het beroep van klager is te laat ingesteld. Zijn beroepschrift is eerst op 5 oktober 2015 ter griffie van het hof ontvangen, terwijl de termijn waarbinnen klager hoger beroep kon instellen eindigde op de dertigste dag na de verzending (op 17 augustus 2015) van de beslissing van de raad, dus op 16 september 2015. Het beroep van klager is derhalve niet-ontvankelijk zodat het dient te worden afgewezen.

5.3    Ten aanzien van het beroep van verweerder overweegt het hof als volgt. Het onderzoek in hoger beroep heeft, behoudens het navolgende, niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.                                 Als uitgangspunt heeft te gelden dat de advocaat in financiële aangelegenheden gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid. Dit brengt mee dat de advocaat moet zorgen voor duidelijkheid over de tussen hem en zijn cliënt bestaande financiële afspraken. Toen verweerder klager in zijn brief van 4 oktober 2012 aanschreef, wist hij, althans behoorde hij te weten, dat klager niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. De termijn om bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 20 juli 2012 dat klager geen recht had op een tegemoetkoming in de kosten van zijn advocaat, welk besluit verweerder als bijlage toevoegde aan zijn brief, was immers ongebruikt verstreken. Verweerder heeft desondanks nadien werkzaamheden voor klager verricht zonder hierover met hem financiële afspraken te maken. Verweerder heeft pas negen dagen vóór de behandeling van de zaak van klager ter zitting van de rechtbank op 25 september 2014 aan klager uitsluitsel gegeven dat hij alleen op betalende basis klager wilde bijstaan. Met de raad is het hof van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de wijze waarop verweerder zijn werkzaamheden heeft neergelegd zich niet verhoudt tot de zorg die de advocaat jegens zijn (voormalige) cliënt in acht behoort te nemen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-     wijst af het door klager tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 17 augustus 2015, onder nummer 15-075A, ingestelde hoger beroep;

-     bekrachtigt de beslissing van de raad.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, J.C. van Dijk,

M.L.J.C. van Emden-Geenen en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van

mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2016.

   

griffier    voorzitter                          

De beslissing is verzonden op 7 maart 2016.