Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:192

Zaaknummer

6605

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging uitspraak raad. Verweerster heeft bij het neerleggen van haar opdracht in een delicate kwestie (omgangsregeliing grootouders na overlijden zoon) onvoldoende zorgvuldigheid betracht, nadat klagers bezwaren hadden geuit tegen de wijze waarop de zaak werd aangepakt. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 16 augustus 2013

in de zaak 6605

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 8 oktober 2012, onder nummer MB 50 2012, aan partijen toegezonden op 9 oktober 2012, waarbij de klacht van klager tegen verweerster gegrond is verklaard en een enkele waarschuwing is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 juni 2013, waar verweerster en klager zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

Verweerster is tekort geschoten in de te betrachten zorg ten opzichte van klager en zijn echtgenote. Nadat klager verweerster erop had aangesproken dat zij onvoldoende voortvarend optrad, dat zij een door klager opgegeven omissie niet had verwerkt in het verzoekschrift, dat zij brieven van de wederpartij niet of onvoldoende beantwoordde en onwaarheden van de wederpartij onbetwist liet, verbrak zij korte tijd voor de behandeling van het verzoekschrift de relatie met klager en zijn echtgenote.

 

4 FEITEN

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.

Klager en zijn echtgenote wilden een (voortzetting van de) omgangsregeling bereiken met hun kleindochter. Daartoe heeft klager verweerster ingeschakeld. Tijdens de echtscheidings-mediationprocedure tussen hun zoon en schoondochter overleed hun zoon. Het verzoek tot omgang is op 15 december 2010 ingediend. Klager kwam in januari 2011 tot de conclusie dat in de periode vanaf eind augustus 2010 verweerster op verschillende onderdelen tekort was geschoten in de behartiging van de belangen van klager en zijn echtgenote. Zo zou verweerster fouten hebben gemaakt die ondanks haar toezegging niet werden gecorrigeerd. In de lopende procedure zou zij volgens klager ten onrechte onjuistheden van de tegenpartij niet hebben weerlegd. Klager vroeg met het kantoor van verweerster een gesprek aan dat op 28 januari 2011 plaats vond met de klachtenadviseur. Verweerster was op die dag voor enkele dagen afwezig. Toen verweerster van dit gesprek kennis kreeg heeft zij op 2 februari 2011 mededeling gedaan van een vertrouwensbreuk. Nadat klager daarop vervolgens zijn andersluidende opvatting had gegeven, heeft verweerster bij e-mailbericht van 21 februari 2011 aan klager en zijn echtgenote de eerder uitgesproken vertrouwensbreuk bevestigd en heeft zij hen geadviseerd een andere advocaat te zoeken. Op 28 februari 2011 heeft de echtgenote van klager aan verweerster via haar secretaresse dringend gevraagd of verweerster de zaak toch wilde voortzetten. Verweerster is echter bij haar besluit gebleven.     

5 BEOORDELING

Verweerster stelt in de appelmemorie, zakelijk weergegeven, dat klager en zijn echtgenote door ervoor te kiezen om zonder haar medeweten en buiten haar aanwezigheid om het gesprek met de adviseur op kantoor op 28 januari 2011 toch te laten doorgaan blijkbaar onvoldoende vertrouwen hadden om met haar de punten van geschil te bespreken. Op grond hiervan heeft zij voor zichzelf moeten constateren geen vertrouwen meer te hebben in een correcte en vruchtbare samenwerking met klager en zijn echtgenote. Een gesprek met (een van) hen zou daarin geen verandering hebben gebracht. Toen klagers echtgenote telefonisch verzocht of zij de zaak toch wilde voortzetten heeft zij nogmaals duidelijk gemaakt waarom zij van mening was dat zij de zaak niet verder kon behartigen. De inhoud van de diverse e-mailcontacten met klager na het gesprek op kantoor hebben verweerster alleen maar gesterkt in haar opvatting.

Het hof verwerpt deze als grief tegen de beslissing van de raad op te vatten stellingname van verweerster. Geconstateerd wordt dat verweerster uitsluitend van haar eigen opvatting over het “ wederzijds” vertrouwen is uitgegaan. Klager heeft ter zitting, door verweerster onvoldoende weersproken, uitgelegd hoe en waarom hij heeft gehandeld om met het kantoor van verweerster in gesprek te komen over zijn bezwaren tegen de wijze waarop verweerster de omgangs-procedure aanpakte. Tevens heeft hij uitgelegd dat verweerster in zijn ogen aan die bezwaren onvoldoende tegemoet was gekomen. Ook heeft hij uitgelegd, en daar het hof ook van overtuigd, dat deze bezwaren niet zijn vertrouwen in verweerster als hun advocaat raakten.

Naar het oordeel van het hof heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Zij had klager gelegenheid moeten geven uitleg van zijn bezwaren te geven in plaats van ervoor te kiezen om eenzijdig te concluderen dat nu het wederzijdse vertrouwen in verdere samenwerking was komen te ontbreken. Het moge zo zijn, dat zij is overvallen dat klager in gesprek was geweest met de klachtenadviseur, en daardoor mogelijk pijnlijk is verrast. Dat gaf haar evenwel niet het recht om tot een vertrouwensbreuk (van haar kant) te concluderen en het contact te beeindigen. Zij was professioneel gehouden om de vertrouwenskwestie in een gesprek met klager en zijn echtgenote op een open manier ter sprake te brengen. Daartoe was nog meer reden toen de echtgenote haar vroeg om op haar besluit terug te komen. Een meer welwillende houding naar klager was ook daarom op zijn plaats omdat het delicate karakter van de positie van klager en zijn echtgenote – de wens om de dochter van hun overleden zoon te (blijven) zien – haar tot extra zorgvuldigheid had moeten brengen.

De conclusie is dat verweerster, zoals de raad terecht heeft overwogen, bij het neerleggen van de opdracht in deze delicate kwestie onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. De beslissing wordt dus bekrachtigd.

 

  BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 8 oktober 2012, onder nummer MB 50-2012.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, E.B. Knottnerus, E. Schutte en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2013.