Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:287
Zaaknummer
7462
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft niet de vereiste stappen gezet, zich onvoldoende ingespannen en onvoldoende gecommuniceerd met betrekking tot haar plan van aanpak. Advocaat heeft bovendien op onjuiste gronden en wijze de opdracht beëindigd. Voor klaagster was niet duidelijk dat haar advocaat de opdracht had beëindigd.
Uitspraak
Beslissing
van 2 november 2015
in de zaak 7462
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 2 maart 2015, onder nummer 14-186, aan partijen toegezonden op 4 maart 2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2015:26.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster;
- de brief namens klaagster aan het hof van 1 mei 2015;
- de brief namens klaagster aan het hof van 2 juni 2015;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 11 augustus 2015;
- de brief namens klaagster aan het hof van 12 augustus 2015.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 september 2015, waar verweerster is verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) zelf klaagster heeft benaderd en een opdracht heeft aanvaard, op basis van een toevoeging een eigen bijdrage heeft geïnd en vervolgens niet de vereiste stappen heeft gezet;
b) zich onvoldoende heeft ingespannen en onvoldoende heeft gecommuniceerd;
c) op onjuiste gronden (vertrouwensbreuk) de relatie met klaagster heeft beëindigd en vervolgens heeft geweigerd om de eigen bijdrage terug te betalen en het dossier aan klaagster te overhandigen.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klaagster woont in zorginstelling I in A. Haar in A woonachtige zoon, de heer U, hierna te noemen ‘U’, behartigt haar belangen.
4.2 Omdat er problemen waren met volgens klaagster onterechte nota’s en onheuse bejegening door I, en klaagster behoefte had aan advisering over een nieuwe aan haar voorgelegde zorgovereenkomst, en zij het niet eens was met de bevindingen van de klachtencommissie van I, heeft U zich op 13 juni 2013 tot de intakebalie van O gewend met verzoek om juridische bijstand. O heeft diens verzoek voorgelegd aan verweerster die vervolgens contact met hem heeft opgenomen.
4.3 Verweerster heeft voor klaagster een toevoeging aangevraagd en verkregen. Klaagster heeft de eigen bijdrage van € 464,-- aan verweerster betaald.
4.4 Op 20 juni 2013 heeft verweerster de zaak met U besproken en hebben zij het contract doorgenomen. Daarop is een correspondentie met I gevolgd. In de laatste brief van 18 september 2013 heeft de Manager Sector Zorg van I bericht dat hij meerdere pogingen had gedaan om met U in contact te komen, dat U daar steeds afwijzend op had gereageerd, en dat U opnieuw werd uitgenodigd om met de manager Zorg in gesprek te gaan. Verweerster heeft die brief op 24 september 2013 aan U toe gemaild.
4.5 Verweerster heeft bij e-mail van 1 oktober 2013 nogmaals – en opnieuw op 8 oktober 2013 - voormelde brief van I aan U toegezonden en daarbij te kennen gegeven dat hij haars inziens de zaak kan oplossen door met de Zorgmanager een afspraak te maken en een en ander bespreekbaar te maken. Op 9 oktober 2013 heeft U onder meer als volgt geantwoord: “In andere niet meer te ontvangen en in te zien Emailadres de bijlage in de vorm van brief wel even kunnen inzien.”
4.6 De secretaresse van verweerster heeft vervolgens in de periode 17 tot en met 23 oktober 2013 diverse malen U gebeld om een afspraak te maken, maar zij kreeg hem niet te spreken. Op verweersters e-mail van 23 oktober 2013 waarin zij hem voorstelde nog die week een afspraak te maken met haar secretaresse voordat zij met de zaak van zijn moeder verder zou gaan, heeft U op 24 oktober 2013 per e-mail geantwoord dat hij zelf te kampen had met een fysieke aandoening waarvoor hij onder behandeling was. Hij schreef: “Ik begrijp dat u een onderhoud wilt maar in dit geval gaat het niet om mij maar om mijn moeder. Indien ikzelf weet waar ik in mijn situatie aan toe ben zal ik u verwittigen.”
4.7 Op 28 oktober 2013 heeft U verweerster onder meer gemaild: “U heeft de mogelijkheid mij te berichten……. U heeft aangeboden de zaak ter hand te nemen. Ik wil uiterlijk woensdag bericht en verslag van u op schrift. Eventueel onderhoud komt later. Ben tijdelijk even gehandicapt en alles duurt wat langer maar antwoord verwacht ik!”
4.8 Verweerster heeft daarop in een uitvoerige e-mail door middel van een reply op deze email aan U op 29 oktober 2013 geantwoord dat wat haar betreft de contacten tussen haar en U te wensen overlaten. Aan het slot van de e-mail schrijft zij: “Ik als advocaat hecht er een groot belang aan voor persoonlijk onderhoud met cliënten om de zaken te bespreken. Als dit in deze zaak niet kan, kan ik ook niet meer als advocaat deugdelijk de belangen van uw moeder behartigen, dus stop ik momenteel met de werkzaamheden. Ik hoop dat u dat begrijpt. Indien u vragen heeft hoor ik dat graag. Indien u het dossier wenst op te halen kunt u ook een afspraak maken met mij.”
4.9 Verweerster heeft daarna, met uitzondering van een e-mail van 13 november 2013 over verandering van zijn emailadres, niets meer van U of klaagster vernomen tot de e-mail van 14 april 2014 waarin hij schrijft dat hij na enige tijd min of meer uit de roulatie geweest te zijn tracht de normale gang van zaken weer voort te zetten. Hij vraagt advies aan verweerster over de al dan niet onafhankelijkheid van de voorzitter van de klachtencommissie van de zorginstelling van zijn moeder.
4.10 In antwoord op voormelde e-mail heeft verweerster op 16 april 2014 aan U gemaild dat zij, aangezien zij al zeer lange tijd niets van hem had vernomen en geen reactie op haar e-mails had mogen ontvangen, het dossier heeft gesloten. Zij heeft daarbij vermeld dat hij het dossier van zijn moeder op kantoor kon komen ophalen.
4.11 Op 26 april 2014 heeft U verweerster per e-mail meegedeeld te verwachten dat zij het dossier zou heropenen en de zaak zou voortzetten. Op 28 april 2014 heeft verweerster geantwoord: “Ik sommeer u voor de laatste keer te stoppen mij e-mails te zenden en mij te intimideren. Ik ben advocaat en ik ben vrij of ik een zaak aanneem, doorzet, afwijs of dat ik ermee stop. Dat gaat u voor mij niet bepalen. Voor het overige verwijs ik u naar mijn eerdere e-mails.”
4.12 Bij brief ontvangen op 9 mei 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.
4.13 Verweerster heeft tijdens de behandeling bij het hof op 7 september 2015 verklaard dat het dossier zich nog steeds bij haar bevindt.
4.14 U heeft zich voor klaagster tot een andere advocaat gewend. Deze heeft niet aan verweerster om overdracht van de toevoeging gevraagd, maar een nieuwe toevoeging aangevraagd en verkregen, met opnieuw een door klaagster te betalen eigen bijdrage.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerster heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat het hoger beroep van klaagster ongegrond moet worden verklaard omdat zij in punt 5.12 van haar beroepschrift heeft erkend dat verweerster tuchtrechtelijk niets te verwijten valt. Dit verweer dient te worden gepasseerd, omdat uit de overige bewoordingen van het beroepschrift onmiskenbaar blijkt dat klaagster het niet eens is met de ongegrondverklaring van haar klachten door de raad.
Klachtonderdelen a en b
5.2 Met de klachtonderdelen a en b wordt verweerster onder meer verweten dat zij niet de vereiste stappen heeft gezet, zich onvoldoende heeft ingespannen en onvoldoende heeft gecommuniceerd. Gelet op de nauwe samenhang bespreekt het hof deze klachten gezamenlijk.
5.3 De raad heeft deze klachten ongegrond geoordeeld en overwogen dat juist U degene was die niet reageerde en het kennelijk niet eens was met de door verweerster voorgestelde aanpak, en dat er geen grond is voor terugbetaling van de eigen bijdrage.
5.4 Klaagster heeft hiertegen als grieven aangevoerd dat verweerster de onderhandelingen met de Manager Zorg zelf op zich had moeten nemen, dat hij problemen had met zijn computer en dat de secretaresse van verweerster hem mobiel had kunnen bellen, en dat hij door oogletsel enige tijd niet in staat was het kantoor van verweerster te bezoeken.
5.5 De grieven van klaagster tegen het oordeel van de raad zijn gedeeltelijk gegrond.
5.6 Uit de stukken blijkt dat verweerster de brief van I van 24 september 2013 op drie verschillende momenten, eenmaal per post en tweemaal per e-mail, heeft toegestuurd aan U. Over de inhoud en betekenis van het advies van verweerster, in het bijzonder de zinsnede in haar e-mail dat U de zaak zou kunnen oplossen door een afspraak te maken met I en het verzoek aan U om aan te geven wat hij zou gaan doen, is onduidelijkheid ontstaan. U stelt dat niet duidelijk was waarom hij weer met I in gesprek moest gaan en dat hij dacht daar nu juist verweerster voor in de arm te hebben genomen. Verweerster heeft daarentegen ter zitting van het hof aangevuld dat zij tegen U heeft gezegd dat zij mee zou gaan naar het gesprek met I en dat zij vervolgens uit het stilzwijgen van U heeft afgeleid dat hij niet wilde ingaan op de brief en uitnodiging van I en ook met verweerster zelf geen persoonlijk onderhoud wenste. Noch uit de e-mails van verweerster aan U, noch uit andere stukken blijkt echter dat verweerster een dergelijke mededeling heeft gedaan, terwijl uit het proces-verbaal van de behandeling bij de raad evenmin blijkt dat verweerster op die zitting zou hebben gezegd dat zij aan U had aangeboden om mee te gaan naar het gesprek met de Manager Zorg. Dit wordt door klaagster ook betwist. Dit betekent dat de door verweerster bij het hof gedane mededeling niet is komen vast te staan. Verweerster heeft na haar e-mail op 1 oktober 2013 weliswaar op meerdere momenten telefonisch en per e-mail contact gezocht met klaagster, maar haar op 1 oktober 2013 gegeven advies over de wijze van aanpak was onvoldoende en onvoldoende duidelijk voor U.
5.7 Anders dan de raad is het hof van oordeel dat de e-mail van U van 28 oktober 2013 niet is te interpreteren als een weigering om in de door verweerster voorgestane plan van aanpak mee te gaan. Deze e-mail dient mede in het licht te worden gezien van de eerdere mededeling van U op 22 en 24 oktober 2013 dat hij tijdelijk niet beschikbaar was. Bovendien mocht verweerster er redelijkerwijs niet van uit gaan dat sprake was van een weigering van U, aangezien zij zelf onvoldoende duidelijk heeft gecommuniceerd over haar plan van aanpak. De klacht dat verweerster niet de vereiste stappen heeft gezet, zich onvoldoende heeft ingespannen en onvoldoende heeft gecommuniceerd, slaagt mitsdien.
5.8 Wat betreft de overige klachtenonderdelen sub a en b, inhoudende dat verweerster zelf klaagster heeft benaderd en een opdracht heeft aanvaard en op basis van een toevoeging een eigen bijdrage heeft geïnd, overweegt het hof dat verweerster U heeft benaderd nadat hij zelf namens zijn moeder via O een verzoek om juridische bijstand had gedaan, zodat het eerstgenoemde verwijt feitelijk onjuist is. Verweerster was gerechtigd de eigen bijdrage bij de aanvang van de bijstand van klaagster te innen; dat het later niet tot het delen van die toevoeging is gekomen omdat de opvolgend advocaat een nieuwe toevoeging met een nieuwe eigen bijdrage heeft aangevraagd, kan aan verweerster niet worden verweten. In zoverre zijn de klachten sub a en b ongegrond.
5.9 De beslissing van de raad moet op dit onderdeel worden vernietigd en klachtonderdelen a en b zullen deels gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c
5.10 Klachtonderdeel c heeft betrekking op het op onjuiste gronden beëindigen van de relatie met klaagster, de weigering om de eigen bijdrage terug te betalen en het dossier aan klaagster te overhandigen.
5.11 De raad heeft op dit punt geoordeeld dat U uit de e-mail van 29 oktober 2013 had moeten begrijpen dat verweerster geen mogelijkheden meer zag om klaagster bij te staan, en dat hij direct had moeten reageren als hij het daarmee niet eens was. De raad zag in de handelwijze van verweerster geen grond tot terugbetaling van de eigen bijdrage en achtte zich daartoe ook niet bevoegd. Het dossier lag klaar om opgehaald te worden, ook daarin zag de raad geen reden voor een tuchtrechtelijk verwijt.
5.12 Klaagster heeft als grieven hiertegen aangevoerd dat aan verweerster valt te verwijten dat zij het stopzetten van haar werkzaamheden niet expliciet per reguliere post heeft medegedeeld, dat zij het dossier per aangetekende post had moeten terugsturen, en dat zij nu dat niet gebeurd is, had moeten terugbetalen.
5.13 Het hof overweegt het volgende. Het bestaan van wederzijds vertrouwen is essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening. Dit brengt mee dat zowel de advocaat als de cliënt de vrijheid heeft de relatie op elk moment te beëindigen, met dien verstande dat de advocaat daarbij zorgvuldig te werk moet gaan om te voorkomen dat de belangen van de cliënt daardoor onnodig worden geschaad.
5.14 Naar het oordeel van het hof heeft verweerster in dit opzicht niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Door in een uitvoerige e-mail (van meer dan een bladzijde lang) aan het slot daarvan als het ware terloops te vermelden “ik stop momenteel met de werkzaamheden”, waaraan zij nog toevoegt dat zij het graag hoort als U nog vragen heeft, heeft verweerster de relatie met klaagster – voor wie U als gemachtigde optrad – niet op een zorgvuldige wijze beëindigd. Het is immers zeer wel voorstelbaar, en het blijkt ook uit zijn e-mail van 14 april 2014, dat U uit de e-mail van verweerster niet heeft begrepen dat verweerster niet langer als advocaat voor zijn moeder wilde optreden. Het gebruik van het woord “momenteel” en de toevoeging dat U nog met vragen kon komen, maakt de mededeling omtrent het stoppen van de werkzaamheden nog onduidelijker. Uit de e-mail van U van 14 april 2014 bleek duidelijk dat U inderdaad haar bericht omtrent het beëindigen van haar werkzaamheden niet begrepen had. Uit die e-mail kon verweerster voorts begrijpen waarom U geruime tijd niets had laten horen (“Na enige tijd min of meer uit de roulatie te zijn geweest…..”). In plaats van toen te volharden in haar onduidelijke bericht van 29 oktober 2013 en kortweg te berichten dat zij het dossier had gesloten en dat U dat kon komen ophalen, had van verweerster tenminste verwacht mogen worden dat zij een afspraak met U had gemaakt om met hem te bespreken dat zij eigenlijk de bedoeling had gehad om de opdracht te beëindigen, en om te bezien of en op welke voorwaarden zij wellicht toch nog iets voor (de moeder van) U kon betekenen. Voor de zeer scherpe reactie van verweerster in haar e-mail aan U van 28 april 2014 was al helemaal geen aanleiding. Voor zover klachtonderdeel c ziet op het op onjuiste gronden en wijze beëindigen van de relatie met klaagster is de klacht mitsdien, anders dan de raad oordeelde, gegrond.
5.15 Voor zover klachtonderdeel c ziet op de weigering om de eigen bijdrage terug te betalen en het dossier aan klaagster te overhandigen, is het ongegrond. Het onderzoek in hoger beroep heeft op dat punt niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn beslissing sub 5.11 weergegeven. In zoverre dient de uitspraak van de raad te worden bekrachtigd.
5.16 Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof, anders dan de raad, de klachtonderdelen a, b en c (deels) gegrond acht. Gezien de (gedeeltelijke) gegrondbevinding zal het hof de beslissing van de raad vernietigen. Het hof acht de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.
5.17 Om redenen van de leesbaarheid zal de gehele beslissing van de raad worden vernietigd en zal opnieuw op de klachtonderdelen a, b en c worden beslist
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 maart 2015, onder nummer 14-186,
en opnieuw rechtdoende;
- verklaart klachtonderdeel a deels gegrond (overeenkomstig het hierboven in 5.6 en 5.7 overwogene) en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c deels gegrond (overeenkomstig het hierboven in 5.14 overwogene) en voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel op van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. D.J. Markx, M.L.J.C. van Emden-Geenen, J.A. Schaap en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 november 2015.