Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:212
Zaaknummer
160114
Inhoudsindicatie
Klacht dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat een gesprek op het kantoor bij verweerster is uitgelopen op een ruzie, waarbij de echtgenoot van verweerster zich heeft gemengd in het gesprek en klager door hem zou zijn mishandeld. Ook in hoger beroep is de klacht ongegrond. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat het incident op het kantoor van verweerster zich heeft opgespeeld op de wijze zoals door klager omschreven. Niet is komen vast te staan dat verweerster met haar optreden niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
Uitspraak
Beslissing
van 21 november 2016
in de zaak 160114
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 4 april 2016, gewezen onder nummer 15-324/DH/RO, aan partijen toegezonden op 5 april 2016, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 13 oktober 2015 deels gegrond is verklaard, namelijk voor zover het het klachtonderdeel in rechtsoverweging 4.3 betreft. Het verzet tegen de overige klachtonderdelen is ongegrond verklaard. De raad heeft het onderdeel van de klacht bedoeld in rechtsoverweging 4.3 alsnog ongegrond verklaard
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:77.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 april 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 september 2016, waar klager en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. R, advocaat te R, zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat een gesprek op het kantoor bij verweerster is uitgelopen op een ruzie, waarbij de echtgenoot van verweerster zich heeft gemengd in het gesprek en klager door hem zou zijn mishandeld. Klager heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie. (…)
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Ook in hoger beroep heeft het hof niet kunnen vaststellen dat het incident op het kantoor van verweerster op 17 februari 2015 zich heeft afgespeeld op de wijze zoals door klager omschreven. Dat verweerster met haar optreden niet gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat betaamt en het vertrouwen in de advocatuur heeft beschadigd, is niet komen vast te staan.
5.2 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 april 2016, onder nummer 15-324/DH/RO.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, J.R. Krol, C.A.M.J. Raymakers en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 november 2016.