Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:108

Zaaknummer

17-794/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft een arrest niet nader aan klager toegelicht nadat zijn secretaresse dit aan klager had gezonden. Uit het klachtdossier blijkt dat de houding van klager jegens verweerder niet optimaal was en dat klager een van verweerder ontvangen factuur onbetaald heeft gelaten. Dat rechtvaardigt evenwel nog niet de reactie, althans het uitblijven van passende nazorg, door verweerder. De klacht is op dit onderdeel dan ook in beginsel gegrond. De raad ziet echter  reden om af te zien van het opleggen van een maatregel. De raad gaat er daarbij van uit dat verweerder, die er blijk van heeft gegeven zijn nalatigheid in het onderhavige geval in te zien, in toekomstige vergelijkbare gevallen meer nazorg aan de cliënt zal verlenen. De raad heeft voorts van belang geacht dat verweerder nog niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 mei 2018

in de zaak 17-794/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 23 augustus 2017 met kenmerk R 2017/74 edl/mb, door de raad ontvangen op 24 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 maart 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager is, zonder voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen. De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken (met bijlagen).

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft een woning gehuurd. Bij dagvaarding van 6 mei 2014 heeft de voormalige verhuurder klager in rechte betrokken. De kantonrechter in de rechtbank (…) heeft klager bij vonnis van 2 oktober 2014 veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de verhuurder.

2.2    Klager heeft vervolgens zelf – in de veronderstelling dat het vonnis van de kantonrechter van 2 oktober 2014 een verstekvonnis was – verzet aangetekend.  Bij vonnis van 29 april 2015 van de rechtbank Midden-Nederland zijn de vorderingen van klager afgewezen, omdat het vonnis waarvan verzet niet bij verstek, maar op tegenspraak was gewezen. Klager had derhalve geen verzet, maar hoger beroep daartegen moeten instellen. De termijn voor het (alsnog) instellen van hoger beroep was inmiddels verstreken.

2.3    Vervolgens heeft klager zich per e-mail van 21 juli 2015 tot het kantoor van verweerder gewend met het verzoek hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank van 29 april 2015. Verweerder heeft klager vervolgens de gevraagde rechtsbijstand verleend. Bij arrest van 28 juni 2016 heeft het Gerechtshof (…) het vonnis van de rechtbank van 29 april 2015 bekrachtigd.

2.4    Op 29 juni 2016 heeft de secretaresse van verweerder klager per e-mail het arrest van het Gerechtshof (…) toegezonden met de volgende begeleidende tekst:

“(…) Bijgaand zend ik u namens [verweerder] het arrest van het Hof (…), naar de inhoud waarvan ik u kortheidshalve verwijs. (…)”

2.5    Bij brief van 21 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij enkel geïnteresseerd was in geld – hetgeen blijkt uit het feit dat verweerder aangaf geen zaken op toevoegingsbasis te behandelen – en hij klager een te hoog bedrag in rekening heeft gebracht, althans heeft geprobeerd dat te doen;

b)    hij klager inhoudelijk niet goed heeft bijgestaan; klager moest steeds zelf informeren naar de voortgang van de zaak, verweerder was ongemotiveerd en heeft belangrijke bewijsmiddelen niet aan het gerechtshof overgelegd;

c)    hij na toezending van het arrest door zijn secretaresse klager geen enkele uitleg heeft gegeven of en, zo ja, welke mogelijkheden er voor klager waren om zich tegen het arrest te verzetten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat de communicatie met klager stroef verliep. De reacties van klager op e-mailberichten waren vertraagd en zijn faxberichten ontving verweerder zonder verzendnummer, zodat verweerder daarop niet kon reageren. De toon van de berichten van klager was doorgaans vijandig en achterdochtig. Desondanks heeft verweerder klager steeds op de hoogte gehouden van de voortgang in zijn zaak en hem van stukken voorzien.

4.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht. 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt als maatstaf voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdelen a) en b)

5.2    Bij de beoordeling van de klacht geldt dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3    In klachtonderdeel a) stelt klager dat verweerder enkel geïnteresseerd was in geld – hetgeen volgens klager zou blijken uit het feit dat verweerder geen zaken op toevoegingsbasis behandelt – en dat verweerder klager een te hoog bedrag in rekening heeft gebracht, althans heeft geprobeerd dat te doen.

5.4    De raad stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat verweerder enkel zaken op betalende basis behandelt, niet betekent dat hij alleen maar geïnteresseerd is in geld. Bovendien geldt dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Op basis van het onderhavige klachtdossier kan de raad niet vaststellen dat verweerder onevenredig veel uren in rekening heeft gebracht, terwijl gesteld noch gebleken is dat het gehanteerde uurtarief ongebruikelijk hoog is. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

5.5    Klachtonderdeel b) betreft het verwijt dat verweerder klager inhoudelijk niet goed heeft bijgestaan. Volgens klager moest hij steeds zelf informeren naar de voortgang van de zaak, was verweerder ongemotiveerd en heeft hij belangrijke bewijsmiddelen niet aan het gerechtshof overgelegd.

5.6    Naar het oordeel van de raad bevat het onderhavige dossier geen aanknopingspunten voor deze stellingen van klager. Ook overigens heeft de raad niet kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de door verweerder verleende rechtsbijstand onder de maat was, terwijl verweerder dat bovendien gemotiveerd heeft betwist. Daarom is ook klachtonderdeel b) ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7    Verweerder heeft ter zitting van de raad erkend dat hij het arrest van 28 juni 2016 niet nader aan klager heeft toegelicht nadat zijn secretaresse dit aan klager had gezonden, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Gezien het feit dat de laatste werkzaamheden van verweerder onbetaald waren gebleven, heeft hij ervan afgezien nogmaals eigener beweging tekst en uitleg te geven. Het is in verweerders praktijk echter wel gebruikelijk dat hij na het wijzen van een uitspraak een dergelijke nazorg verleent. Verweerder heeft geconstateerd dat hij door (zijn ergernissen omtrent) het uitzonderlijke verloop van de procedure, de onprettige correspondentie en de algehele houding van klager niet zijn professionaliteit heeft laten prevaleren.

5.8    Uit het klachtdossier blijkt, dat de houding van klager jegens verweerder inderdaad niet optimaal was en dat klager een van verweerder ontvangen factuur onbetaald heeft gelaten. Dat rechtvaardigt evenwel nog niet de reactie, althans het uitblijven van passende nazorg, door verweerder. De klacht is op dit onderdeel dan ook in beginsel gegrond. De raad ziet echter  reden om af te zien van het opleggen van een maatregel. De raad gaat er daarbij van uit dat verweerder, die er blijk van heeft gegeven zijn nalatigheid in het onderhavige geval in te zien, zoals door hem toegezegd, in toekomstige vergelijkbare gevallen meer nazorg aan de cliënt zal verlenen. De raad heeft voorts van belang geacht dat verweerder nog niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

6    GRIFFIERECHT

6.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van EUR 50,- aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

-    verklaart het klachtonderdeel c) gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, P.S. Kamminga, P.J.E.M Nuiten en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2018.

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2018 verzonden.