Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:227

Zaaknummer

7071

Inhoudsindicatie

Geen appel mogelijk door klager van gegrond verklaard klachtonderdeel. Tuchtrechtelijk verwijtbaar negatief adviseren en uit de zaak terugtrekken kort voor de memorie van grieven moest worden ingediend en klager niet melden dat de termijn niet fataal was. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 14 juli 2014

in de zaak 7071

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 27 januari 2014, onder nummer 13-211, aan partijen toegezonden op 27 januari 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder voor wat betreft de onderdelen a, b, c en e ongegrond is verklaard, onderdeel d gegrond is verklaard en verweerder de maatregel van  enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN ECLI:NL:TADRARL:2014:88.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 februari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de memorie van verweerder;

-    de brief van de griffier aan verweerder d.d. 23 april 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 mei 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als  bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich, terwijl hij al 7 maanden in het bezit was van het dossier, op het laatste moment, slechts enkele dagen voordat de termijn voor het indienen van de memorie van grieven zou verstrijken, uit klagers zaak terug te trekken, waarbij hij zich erop beriep dat hij geen goede kans van slagen zag voor de procedure in hoger beroep;

b)    

c)    

d)    te weigeren zijn facturen te specificeren;

e)    .

4    FEITEN

        Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Begin december 2011 heeft klager verweerder benaderd voor rechtsbijstand naar aanleiding van een door of namens klager ingesteld hoger beroep in een klachtprocedure tegen een notaris en van een namens klager ingesteld hoger beroep strekkende tot partiele vernietiging van een (door die notaris) uitgebracht bindend advies.

4.2    Verweerder heeft klager vergezeld op de zitting van 22 december 2011 van de notariële kamer van het Gerechtshof te Amsterdam en terzake een (korte) pleitnota opgesteld.

4.3    In december 2011 / januari 2012 heeft klager  alle stukken van het  dossier waarover hij digitaal beschikte aan verweerder toegezonden. Op 30 juli 2012 heeft verweerder klager tijdens een bespreking op zijn kantoor meegedeeld dat hij geen gronden zag voor hoger beroep (in de civiele zaak).

4.4    Ter zake zijn rechtsbijstand heeft verweerder over de periode december 2011 tot en met 30 juli 2012 negen declaraties gestuurd tot een totaal bedrag van afgerond € 6240,-, waarbij de eerste drie nota’s betrekking hadden op de rechtsbijstand in de (tucht)zaak tegen de notaris in hoger beroep en de andere zes (vanaf begin januari 2012) betrekking hadden op de civiele zaak in hoger beroep strekkende tot partiele vernietiging van een bindend advies.

5    BEOORDELING

5.1    Blijkens zijn beroepschrift en zijn pleitnotities richten de klachten van klager zich ook in hoger beroep vooral erop dat   verweerder volgens hem onvoldoende zorg aan zijn belangen heeft gegeven door na 7 maanden slechts te volstaan met een mondeling negatief advies over de slagingskans in hoger beroep van de vordering tot partiele vernietiging van een bindend advies, terwijl verweerder wel over die periode een zestal nota’s heeft verzonden die uitsluitend het honorarium vermeldden, zonder dat deze overigens enig inzicht gaven in de aard van de verrichte werkzaamheden.

5.2    De raad heeft in de beslissing van 27 januari 2014 de klacht van klager over de (onvoldoende) gespecificeerde nota’s reeds gegrond verklaard en verweerder heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld, zodat het hof omtrent dit onderdeel van de klacht klager niet kan ontvangen.

5.3    Anders dan de raad acht het hof onderdeel a van de klacht gegrond en neemt daarbij het volgende in aanmerking:

a.     Klager heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat hij verweerder in december 2011 / januari 2012 alle stukken van het dossier digitaal ter beschikking heeft gesteld. Tot op heden is verweerder niet erin geslaagd uiteen te zetten welke stukken destijds ontbraken, waarover hij later – in mei 2012 – wel de beschikking heeft gekregen.

b.    Uit de door verweerder bij brief van 8 februari 2014 (naar aanleiding van de beslissing van de raad) verstrekte specificaties valt af te leiden dat verweerder vanaf 4 januari 2012 zes facturen heeft gezonden, die vooral telefoongesprekken vermelden terwijl zijn dossierstudie in verband met het hoger beroep vooral vanaf 26 juli 2012 plaats heeft gevonden.

c.    Klager heeft deze specificaties ter zitting van het hof in twijfel getrokken, waarop verweerder vervolgens geen afdoende nadere inlichtingen heeft kunnen geven.

d.    Verweerder heeft uiteindelijk volstaan met een mondeling (negatief) advies op 30 juli 2012.

e.    Klager verkeerde vervolgens, op grond van de informatie die verweerder had verstrekt, in de veronderstelling  dat uiterlijk op 8 augustus 2012 de memorie van grieven zou moeten worden ingediend. Dat dit achteraf geen fatale termijn bleek te zijn, is klager eerst nadien bekend geworden. Het hof acht verweerder voor dit misverstand verantwoordelijk.

5.4    Het hof is van oordeel dat verweerder door aldus te handelen niet de belangen van klager naar behoren heeft behandeld, waarvan hem een tuchtrechtelijke verwijt valt te maken. De klacht zoals door klager verwoord in onderdeel a treft dan ook doel en leidt, nu onderdeel d reeds door de raad gegrond is geacht, tot de maatregel van berisping waarbij het hof met de raad van oordeel is dat de communicatie van verweerder naar klager toe ernstig tekort schoot toen verweerder onwillig bleek zijn declaraties op verzoek van klager te specificeren.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn appel voor zover gericht tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 januari 2014 over klachtonderdeel d;

-    vernietigt de beslissing van de raad voor zover daarbij onderdeel a van de klacht ongegrond is verklaard;

en, in zoverre opnieuw beslissende:

-    verklaart onderdeel a van de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel op van berisping;

-    bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

                

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.J.M.E. Arpeau, E. Schutte en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.