Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:103

Zaaknummer

17-366/DH/DH

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 mei 2018

in de zaak 17-366/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 12 september 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 17 januari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 mei 2017 met kenmerk K018 2017 ab/ksl, door de raad ontvangen op 4 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 12 september 2017 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op

12 september 2017 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 6 oktober 2017, door de raad ontvangen op 9 oktober 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 maart 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 6 oktober 2017. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van 12 februari 2018 van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is op 21 juni 1990 beëdigd als advocaat. Verweerder heeft na zijn beëdiging enige tijd kantoor gehouden in het pand waar ook de praktijk van klager, destijds ook advocaat, gevestigd was. Behalve een zakelijke relatie, onderhielden partijen ook een vriendschappelijke relatie.

2.2    Verweerder heeft klager in een aantal procedures bijgestaan. Verweerder heeft namens klager onder meer drie dagvaardingen in hoger beroep uitgebracht. Het betreft in ieder geval een zaak tegen Van W. en een daarmee samenhangende zaak tegen een notaris.

2.3    In de zaken tegen Van W. en de notaris heeft bij het gerechtshof een gevoegde mondelinge behandeling plaatsgevonden op 3 november 2014. In de zaak tegen Van W. hebben partijen ter zitting een schikkingsovereenkomst ondertekend. In de zaak tegen de notaris is door het gerechtshof arrest gewezen op 3 maart 2015.

2.4    Op enig moment tussen 3 november 2014 en 3 maart 2015, uit het dossier blijkt niet wanneer precies, heeft verweerder zich als advocaat van klager onttrokken in de zaken tegen Van W. en de notaris.

2.5    In zijn brief van 2 november 2016 aan verweerder heeft klager hem verzocht op te treden in een tegen hem ingesteld kort geding.

2.6    Bij e-mail van 3 november 2016 heeft verweerder te kennen gegeven niet voor klager te zullen optreden in het kort geding.

2.7    Klager heeft bij brief van 4 november 2016 onder meer gevraagd of verweerder nog wel bereid is om “begin 2017 beroep 2e bodemprocedure (…) op de rol te plaatsen”.

2.8    In zijn e-mail van 8 november 2016 aan klager heeft verweerder geschreven dat hij hem noch bij het kort geding, noch bij enige andere zaak wil bijstaan.

2.9    De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op

24 november 2016.

2.10    Bij brief van 25 november 2016 heeft klager verweerder verzocht om namens hem verzet in te stellen en om zijn werkzaamheden in een reeds aanhangig hoger beroep te hervatten. Bij e-mail van 27 november 2016 aan klager heeft verweerder afwijzend gereageerd op beide verzoeken.

2.11    Bij brief van 17 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De raad begrijpt dat klager verweerder, zakelijk weergegeven, verwijt dat hij in diverse procedures op verschillende fronten is tekortgeschoten in zijn dienstverlening als advocaat jegens klager en dat hij aldus heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens klager had moeten betrachten. Klager heeft daardoor schade geleden. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft op 20 december 2016 een termijn voor verzet of hoger beroep laten verstrijken.

b)    Verweerder heeft klager in verschillende procedures bijgestaan. Verweerder heeft geen van deze procedures voltooid. Verweerder heeft zich verder “onverantwoordelijk onttrokken aan twee procedures zonder verklaring en genoegzame informatie c.q. begeleiding bij die afhandeling” en heeft ten onrechte geweigerd hem bij volgende procedures bij te staan.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, kan verenigen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. Klager heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet wordt daarom ongegrond verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2018 verzonden.