Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-07-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3591
Zaaknummer
6085
Inhoudsindicatie
Verwijt inadequate bijstand in een strafzaak te hebben gevoerd en declaratie niet ter begroting te hebben ingediend.
Uitspraak
Beslissing van 13 juli 2012
in de zaak 6085
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerders
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 28 maart 2012, onder nummer R. 3447/10.77, aan partijen toegezonden op 29 maart 2011, waarbij de door klager mede namens zijn moeder ingediende klacht tegen verweerders ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager, mede namens zijn moeder, van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 april 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder sub 1.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 mei 2012, waar klager vergezeld van zijn dochter en verweerders zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota en daarbij met instemming van verweerders nog enkele stukken overgelegd.
2.4 Klager heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling het verzoek gedaan om de behandeling aan te houden, gezien de door hem ervaren moeilijkheden bij het voorbereiden van de zaak, waardoor hij thans nog niet klaar is met de voorbereiding. Verweerder heeft zich tegen het verzochte uitstel verzet omdat de klachtprocedure al lang loopt. Na beraad heeft het hof het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling afgewezen. Verweerder heeft klager bijgestaan vanaf 2007 tot 2009 en de klacht dateert uit die periode, zodat klager voldoende tijd heeft gehad zich in deze voor te bereiden.
3 KLACHT
Klager verwijt verweerders dat zij:
a. moedwillig letsel aan zijn moeder hebben toegebracht door zich niet te houden aan de afspraak dat alle contacten en communicatie met betrekking tot haar zaak via klager zouden verlopen;
b. na betwisting van de declaraties in de zaak van zijn moeder ten onrechte geen begrotingsprocedure zijn begonnen en terwijl daarover een klachtprocedure loopt, tot incasso zijn overgegaan.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 In maart 2007 is verweerder sub 1 klager rechtsbijstand gaan verlenen in een geschil met de R.. Het geschil betrof een vordering die de R. jegens klager had ingesteld op grond van een persoonlijke borgstelling van Euro 450.000,--, afgegeven ter financiering van de vennootschappen van klager die nadien failliet zijn gegaan.
4.3 De moeder van klager had ten behoeve van de vennootschappen van klager aan de R. zekerheid gegeven in de vorm van een derdenhypotheek op haar woning. Terzake is door verweerder sub 1, althans diens kantoor, een procedure geëntameerd tegen de R.. Eind december 2008 is tussen de moeder van klager en de R. een minnelijke regeling tot stand gekomen. Op 25 mei 2009 is aan de moeder van klager de einddeclaratie gezonden die onbetaald bleef. Ten aanzien van deze declaratie zijn aan haar betalingsverzoeken en sommaties gezonden.
4.4 Verweerder sub 1 heeft de moeder van klager in de kwestie met de R. rechtskundig bijgestaan. Verweerder sub 2 heeft ten aanzien van de openstaande einddeclaratie klager een brief gestuurd, gedateerd 26 februari 2010, waarbij klager in de gelegenheid werd gesteld om alsnog binnen 7 dagen voor betaling te zorgen, dan wel in overleg te treden over een betalingsregeling, bij gebreke waarvan tot incasso zou worden overgegaan en het kantoor zich terzake rechtstreeks met zijn moeder in contact zou stellen.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a:
5.1 Klager stelt dat vanaf maart 2007 formeel door klager en zijn moeder glashelder te kennen is gegeven dat alle contacten met betrekking tot de moeder via klager zouden moeten lopen. Dit is bij herhaling bevestigd en bekrachtigd, onder andere door de deken mr. Claassen. Desondanks is zijdens verweerders (wederom), nu middels de door verweerder sub 2 verstuurde brief van 26 februari 2010, met voorbedachte rade gepoogd om haar te mishandelen door haar moedwillig letsel toe te brengen door voortaan weer rechtstreeks contact met haar te maken.
5.2 Verweerder sub 1 betwist dat hij met klager de afspraak heeft gemaakt dat alle contacten in de zaak van de moeder van klager via klager zouden lopen en stelt vanaf het begin duidelijk te hebben gemaakt dat in de zaak van de moeder niet klager maar de moeder de cliënt van verweerder was en dat hij waar nodig contact met haar heeft gehad. Verweerder sub 2 heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij geen andere betrokkenheid met de zaak van de moeder heeft gehad dan het schrijven en versturen van de brief van 26 februari 2010 en dat, als resultaat naar aanleiding van de brief aan klager van 26 februari 2010 zou uitblijven, er geen andere mogelijkheden meer openstonden dan een gerechtelijke procedure te entameren en dat in dat kader het rechtstreeks benaderen van de moeder van klager onvermijdelijk zou zijn.
5.3 Het hof is van oordeel dat verweerders terzake van de brief van 26 februari 2010 geen tuchtrechtelijk verwijt te maken is. Het gegeven dat klager en zijn moeder hebben aangegeven dat de communicatie via klager zou moeten verlopen, noch het gegeven dat de deken mr Claassen, blijkens citaat van klager uit een brief van 26 augustus 2009, heeft geconcludeerd dat het duidelijk is dat het de wens is van de moeder dat alle communicatie via klager loopt en dat hij er van uit gaat dat verweerder sub 1 deze wens zal honoreren, doen af aan dit oordeel. In overeenstemming met de wens de communicatie via klager te laten lopen is de brief van 26 februari 2010 aan klager gericht. Nog afgezien van het gegeven dat verweerder sub 1 de door klager gestelde afspraak gemotiveerd heeft betwist en het op zich ook niet aannemelijk is dat een advocaat toezegt in het geheel geen rechtsreeks contact met zijn cliënt te zullen hebben, kan verweerder sub 1 en diens kantoor niet het recht worden ontzegd om, als betaling via communicatie met klager uitblijft, daarover rechtsreeks contact op te nemen met hun cliënte. Overigens is het hof uit niets gebleken of aannemelijk geworden dat de moeder lichamelijk letsel zou bekomen indien verweerders rechtstreeks contact met haar zouden opnemen, noch dat bij verweerders enige intentie heeft bestaan om haar enig letsel toe te brengen. Het hof verwerpt dan ook het beroep tegen de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel.
Klachtonderdeel b:
5.4 Ter zitting van het hof heeft klager desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat de reden voor de betwisting van de declaratie(s) in de zaak van zijn moeder is gelegen in het feit dat een jaar is gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding en het “fenomeen” van de toevoeging. De raad heeft dan ook op goede grond geoordeeld dat gedragsregel 27 in deze niet van toepassing is nu de hoogte van de declaratie(s) op zich zelf genomen niet ter discussie staat. Het gegeven dat klager, mede namens zijn moeder, op voornoemde gronden de declaratie betwist en er geen begrotingsprocedure is gevolgd staat dan ook aan incasso niet in de weg. Ook het gegeven dat er een klachtprocedure aanhangig was had verweerders in deze niet ervan hoeven te weerhouden om tot incasso over te gaan. De klacht is ook op dit onderdeel ongegrond.
5.5 Nu ook de raad de klacht op beide onderdelen ongegrond heeft verklaard zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 28 maart 2011, gewezen onder nummer R. 3447/10.77
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet , voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J.S. Bouwens en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.