Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:271

Zaaknummer

17-651/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 14 december 2017

in de zaak 17-651/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen: 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 21 augustus 2017 met kenmerk K112 2017 dk/sh, door de raad op diezelfde datum ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

Voorts heeft de voorzitter acht geslagen op:

- de brief van 24 augustus 2017 (met bijlagen) van klager;

- de e-mail van 10 oktober 2017 (met bijlagen) van klager;

- de brief van 25 oktober 2017 (met bijlagen) van verweerder;

- de brief van 8 december 2017 (met bijlage) van klager.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Op 7 mei 2012 heeft verweerder klager consultatiebijstand verleend.

1.2 Verweerder heeft klager bij e-mail van 20 september 2013 te 08.12 uur als volgt bericht:

“Beste [klager],

Ik moet onverwachts met spoed naar een andere zaak waarbij een psychiatrisch patiënt is opgenomen. Dergelijke zaken kunnen niet door een andere advocaat van mijn kantoor worden gedaan. Om die reden zal mijn kantoorgenote (…) u ter terechtzitting bijstaan. Veel sterkte.

Gr. [verweerder]”

1.3 Op 20 september 2013 om 09.00 uur is klager voor de politierechter verschenen. Een kantoorgenote van verweerder heeft klager op die zitting bijgestaan en de door verweerder geschreven pleitnota voorgedragen. Op 20 september 2013 heeft de politierechter klager veroordeeld wegens belaging en bedreiging. Klager is vrijgesproken van een mishandeling.

1.4 Bij brief gedateerd 1 mei 2017, door de deken ontvangen op 10 mei 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten in zijn dienstverlening. Volgens klager is verweerder gemaakte afspraken niet nagekomen. Zo is verweerder - ondanks toezeggingen - niet persoonlijk ter zitting verschenen, en was hij niet bereikbaar toen klager hem daarover belde. In plaats van zelf te verschijnen heeft verweerder een kantoorgenote gestuurd. Verder heeft verweerder bepaalde feiten niet overgebracht aan de rechtbank, als gevolg waarvan klager nu strafrechtelijk veroordeeld is. Tot slot verwijt klager verweerder dat hij verweerder een bedrag van EUR 1.000,- in contanten heeft gegeven, zonder dat hij daarvoor een kwitantie heeft gekregen. Bovendien zou verweerder hebben nagelaten een urenspecificatie op te stellen en heeft hij voor dat bedrag geen relevante werkzaamheden verricht.

Klager stelt psychisch niet eerder in staat te zijn geweest een klacht in te dienen. Hij was erg depressief en kon niet voor zichzelf opkomen. Hij heeft heel lang een erg moeilijke tijd gehad.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de klacht niet binnen enige redelijke termijn is ingediend. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is omdat deze inhoudelijk onjuist is en op geen enkele wijze is onderbouwd. Verweerder is van mening dat hij klager correct en zorgvuldig heeft bijgestaan.

4 BEOORDELING

4.1 Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2 Klager heeft zijn klacht bij de deken ingediend bij brief gedateerd 1 mei 2017, terwijl hij reeds op 20 september 2013 (datum zitting en uitspraak politierechter) op de hoogte was van het (vermeend) tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet overschreden. Dit betekent dat de klacht niet-ontvankelijk is. Klager heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd waarom hij zijn klacht niet binnen drie jaar heeft ingediend. De gestelde psychische gesteldheid - zo die sinds 2012 onveranderd was - is daartoe onvoldoende. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de voorzitter ook overigens niet gebleken.

4.3 De klacht is niet-ontvankelijk.

4.4 Ten overvloede merkt de voorzitter op dat, voor zover de klacht wel ontvankelijk zou zijn geweest, de klacht kennelijk ongegrond is wegens gebrek aan onderbouwing. In een tuchtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan klager om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd, onder overlegging van diverse stukken, het standpunt betrokken dat hij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Nu bewijs voor de klacht ontbreekt, kan de voorzitter de juistheid van de gemaakte verwijten niet vaststellen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 14 december 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 december 2017 verzonden.