Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:116

Zaaknummer

18-271/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van inmiddels overleden vader. Klagers zijn kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang bij de klacht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  22 mei 2018

in de zaak 18-271/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

  

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 5 april 2018 met kenmerk 4017-0572, door de raad ontvangen op 6 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De kinderen van wijlen de heer R, drie dochters, waaronder klaagster, verschilden van mening over de opname van de heer R in een verzorgingshuis.

1.2 Mede in het kader daarvan heeft klaagster op 17 februari 2015 een verzoek tot onderbewindstelling en/of mentorschap ten behoeve van de heer R bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft de heer R in die procedure bijgestaan.

1.3 Op 29 juni 2015 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. De heer R heeft de rechtbank vlak voor aanvang van de zitting verlaten, samen met één van zijn andere dochters (dochter M). De kantonrechter heeft de zaak aangehouden tot 1 juli 2015.

1.4 Op 1 juli 2015 is de mondelinge behandeling van het verzoek voortgezet. Kort voor de zitting heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij zich niet in staat c.q. gemachtigd voelde om verder voor de heer R op te treden omdat hij na de zitting van 29 juni 2015 geen contact meer met de heer R had gehad.

1.5 Op 1 juli 2015 heeft de kantonrechter het mentorschap uitgesproken voor de periode van twee maanden, tot 1 september 2015, ten behoeve van de heer R, met benoeming van Stichting Mentorschap Midden Nederland (hierna: de Stichting) als mentor. Bij beschikking van 27 augustus 2015 is de periode verlengd met twee maanden.

1.6 Bij beschikking van 27 oktober 2015 is de Stichting voor onbepaalde tijd benoemd tot mentor over de heer R. Klager, werkzaam bij de Stichting , was feitelijk de mentor van de heer R.

1.7 In oktober 2015 heeft verweerder dochter M bijgestaan in een huurgeschil.

1.8 Verweerder heeft namens de heer R hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 27 oktober 2015. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. De zaak is vervolgens aangehouden tot 29 oktober 2016.

1.9 Op 12 oktober 2016 is de heer R overleden.

1.10 In december 2016 heeft verweerder dochter M wederom bijgestaan in een huurgeschil.

1.11 Bij brief van 22 augustus 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zowel de belangen van de heer R als die van dochter M heeft behartigd, terwijl (mogelijk) sprake was van tegenstrijdige belangen;

b) de belangen van de heer R onvoldoende heeft behartigd, zich heeft laten betalen voor zijn diensten door dochter M, geen toevoeging heeft aangevraagd en de heer R niet meer heeft bezocht toen de heer R naar Nederland was teruggebracht.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Dit klachtonderdeel moet worden getoetst aan regel 7 lid 1 van de Gedragsregels 1992. Daarin is vastgelegd dat een advocaat die de belangen van twee of meer partijen behartigt, in het algemeen verplicht is zich geheel uit de zaak terug te trekken zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict ontstaat. Deze regel heeft de bescherming van die partijen – de cliënten van de desbetreffende advocaat – ten doel, hetgeen volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline meebrengt dat een wederpartij of een derde zich niet op deze regel kunnen beroepen. Regel 7 lid 1 van de Gedragsregels 1992 strekt in dit geval dus alleen tot bescherming van de belangen van de heer R en dochter M en niet tot die van klagers. Dat klager de mentor van de heer R was, maakt dit niet anders omdat  het mentorschap van klager met het overlijden van de heer R is geëindigd. De klacht, die is ingediend na het overlijden van de heer R, kan daarom niet worden geacht mede door de heer R te zijn ingediend. Klagers zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a).

Ad klachtonderdeel b)

4.2 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken .

4.3 Vast staat dat klagers geen cliënten van verweerder zijn of zijn geweest. Voorts kan de klacht, zoals hiervoor ook is overwogen, niet worden geacht mede door de heer R te zijn ingediend. Klagers kunnen als wederpartij niet klagen over de kwaliteit van de door verweerder aan zijn cliënt verleende dienstverlening. Zij hebben daarbij een onvoldoende rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet. Klagers zijn ook kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klagers, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in hun klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klagers, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in hun klacht.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 22 mei 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2018 verzonden.