Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:114

Zaaknummer

18-016/A/A

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat ongegrond. Het valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het EHRM. Het indienen van een klacht bij het EHRM is geen normale rechtsgang en van een behoorlijk advocaat behoeft niet te worden verwacht dat hij zijn cliënt op een dergelijke niet gebruikelijke vervolgstap wijst.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 22 mei 2018

in de zaak 18-016/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

 

over:

    

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 april 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 januari 2018 met kenmerk 4017-0261, door de raad ontvangen op 12 januari 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 april 2018 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 21 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager aan de raad van 4 april 2018.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft in 2013 voor € 130.000,- aan aandelen in het bedrijf Dephasium Ltd. gekocht. Nadat klager 65.000 certificaataandelen had ontvangen, kon hij geen contact meer krijgen met degene die hem had geadviseerd de aandelen te kopen, de heer O. Een daarna door klager ingeschakelde adviseur heeft klager verteld dat de aandelen maar een paar cent waard waren.

2.2 In maart 2014 heeft klager aangifte jegens de heer O gedaan van oplichting. In augustus 2014 heeft de politie Noord-Holland klager bericht dat er te weinig aanknopingspunten waren voor verder onderzoek. Op het hiertegen door klager ingediende bezwaar heeft de officier van justitie op 11 februari 2015 aan klager laten weten dat wel nader onderzoek zou worden ingesteld. Op 8 juni 2015 heeft de officier van justitie klager meegedeeld dat de aangifte werd geseponeerd.

2.3 In de periode van maart 2014 tot juni 2015 heeft een (voormalig) kantoorgenoot van verweerder getracht om namens klager tot een minnelijke regeling te komen met Dephasium Ltd. Dat is uiteindelijk niet gelukt.

2.4 Klager heeft zich in of omstreeks augustus 2015 tot verweerder gewend met de vraag of er stappen ondernomen konden worden tegen het sepot van het Openbaar Ministerie. Verweerder heeft vervolgens namens klager een beklagprocedure op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (hierna ‘de artikel 12-procedure’) bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: ‘het hof’) aanhangig gemaakt en verzocht alsnog strafvervolging in te stellen tegen de heer O.

2.5 Bij beschikking van 31 mei 2016 heeft het hof het beklag afgewezen. Het hof heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:

“Uit het dossier komt – minst genomen – de schijn naar voren dat klager het slachtoffer is geworden van een vorm van oplichting. Er zijn aanwijzingen dat verder onderzoek nog mogelijk zou zijn (…)

Het Openbaar Ministerie heeft in het kader van de vervolging de afweging te maken of gelet op de beperkte opsporingscapaciteit van de opsporingsdiensten het toevoegen van de zaak van klager aan het lopend onderzoek voldoende toegevoegde waarde heeft om het maatschappelijk belang te dienen van het tegengaan van dit soort vormen van fraude.

Het hof houdt met betrekking tot de vraag in hoeverre het maatschappelijk belang ook ten nutte van klager tot vervolging zou nopen rekening met de omstandigheid dat uit de verklaring naar voren komt, dat hij, hoewel het om een grote investering gaat en hoewel ook van overheidswege (…) gewezen wordt op het risico van dergelijke beleggingen, geen deugdelijk vooronderzoek heeft gedaan naar de partijen waarmee hij in zee ging.

Het hof acht de door het Openbaar Ministerie gemaakte keuze gelet op de stand van zaken met betrekking tot de vervolging op basis van het onderzoek naar andere, vergelijkbare, aangiften mede gelet op deze achtergrond niet onredelijk.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: 

a) het minnelijke civiele traject is afgebroken zonder resultaat;

b) hij klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM).

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder, kort gezegd, dat het minnelijke civiele traject is afgebroken zonder resultaat. Niet is in geschil echter dat een (voormalig) kantoorgenoot van verweerder klager in dat traject heeft bijgestaan, en niet verweerder. De (voormalige) kantoorgenoot van verweerder is  tuchtrechtelijk als enige verantwoordelijk voor de behandeling van de zaak. Het feit dat het kantoor de naam van verweerder draagt en verweerder mogelijk ook (mede)eigenaar of (mede)bestuurder van het kantoor is maakt dat niet anders. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager, voor zover hij zich kan herinneren, wel heeft gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het EHRM, en dat hij daaraan heeft toegevoegd dat hij een dergelijke klacht kansloos acht. Verweerder heeft dit echter niet schriftelijk vastgelegd. Dat komt voor zijn rekening en risico. De raad kan dan ook niet vaststellen dat verweerder klager heeft gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het EHRM.

5.4 Echter, ook als verweerder klager daar niet op heeft gewezen is dat onvoldoende om verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het indienen van een klacht bij het EHRM is geen normale rechtsgang en van een behoorlijk advocaat behoeft niet te worden verwacht dat hij zijn cliënt op een dergelijke niet gebruikelijke vervolgstap wijst. Ook klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. Wieberdink en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2018 verzonden.