Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-01-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:6

Zaaknummer

160197

Inhoudsindicatie

Verweerder was niet gehouden te voldoen aan het verzoek van klager om onmiddellijk een bespreking in persoon te houden. Bovendien heeft verweerder klager ongeveer een week na de overname van de zaak al uitgenodigd voor een bespreking. Het hof is voorts van oordeel dat verweerder in de onderhavige omstandigheden - in het bijzonder in aanmerking nemende de korte tijdspanne en om zich voor te bereiden op het gesprek door kennis te nemen van het bestaande dossier - niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door na het eerste telefonische gesprek de desbetreffende handelingen te verrichten alvorens klager voor een persoonlijk gesprek uit te nodigen.

Uitspraak

Beslissing                                   

van 13 januari 2017   

in de zaak 160197

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 27 juni 2016, gewezen onder nummer 16-217 aan partijen toegezonden op 27 juni 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerder in al haar onderdelen ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 juli 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 november 2016, waar klager is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder aan klager, als aspirant-cliënt, niet een persoonlijk gesprek, anders dan telefonisch, heeft toegestaan;

b)    verweerder klagers zaak is gaan behandelen zonder dat klager een opdrachtbevestiging heeft gegeven;

c)    verweerder voor slechts één gesprek een bedrag van € 418,- in rekening heeft gebracht.

4    FEITEN

De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.

Klager heeft zich tot verweerder gewend in verband met een boedelscheidingskwestie. In de echtscheidingsprocedure is klager bijgestaan door een andere advocaat, die klager voor de boedelscheiding verwees naar verweerder, omdat de andere advocaat de zaak te gecompliceerd vond. Deze advocaat had wel een kort geding procedure gevoerd voor klager en bleef die zaak behandelen. Verweerder heeft na ontvangst van de stukken van klager, direct een toevoegingsaanvraag ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Klager heeft geen persoonlijk gesprek gehad met verweerder. Verweerder heeft een factuur gestuurd van € 418,-.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1    De raad heeft geoordeeld dat verweerder geen verwijt treft. Volgens de raad was verweerder niet gehouden te voldoen aan het verzoek van klager om onmiddellijk een bespreking in persoon te houden, noch is anderszins gebleken dat een onmiddellijk gesprek noodzakelijk was. Bovendien heeft verweerder klager ongeveer een week na de overname van de zaak al uitgenodigd voor een bespreking. 

5.2    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Hierbij wordt opgemerkt dat het hof geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat hij klager bij brieven van 7 en 13 april 2015 heeft uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek, waarbij de brief van 7 april 2015 naar een verkeerd adres is verstuurd.

5.3    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad wordt derhalve bekrachtigd.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.4    Ter zitting heeft klager zijn klacht nader gepreciseerd. Het hof begrijpt zodoende klachtonderdeel b zo dat verweerder volgens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder de zaak is gaan behandelen zonder een voorafgaand persoonlijk gesprek met klager over de te geven opdracht te hebben gevoerd. Dienaangaande oordeelt het hof als volgt.

5.5    Tussen klager en verweerder heeft op 29 maart 2015 een eerste (telefoon)gesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft vervolgens het desbetreffende dossier ontvangen, een toevoeging aangevraagd ten behoeve van klager en zich gesteld als gemachtigde van klager in een tegen klager aanhangig gemaakte bodemprocedure. Hierna heeft verweerder klager uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek.

5.6    Het hof is van oordeel dat verweerder in de onderhavige omstandigheden - in het bijzonder in aanmerking nemende de korte tijdspanne en om zich voor te bereiden op het gesprek door kennis te nemen van het bestaande dossier - niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door na het eerste telefonische gesprek voornoemde handelingen te verrichten alvorens klager voor een persoonlijk gesprek uit te nodigen. Klachtonderdeel b is mitsdien ongegrond, zodat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.7    De raad heeft geoordeeld dat het gedeclareerde bedrag gezien de omstandigheden niet excessief kan worden genoemd. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad wordt derhalve bekrachtigd.

5.8    Mitsdien dient als volgt te worden beslist.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 juni 2016, onder nummer 16-2017.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.B.A.P.M. Ficq, A.A.H. Zegers. J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2017.

griffier        voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 13 januari 2017.