Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-10-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:206
Zaaknummer
170068
Inhoudsindicatie
Van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich inspant om de contactgegevens van zijn cliënt te verkrijgen. Dit klemt te meer nu verweerder geen vervolgafspraak met klager heeft gemaakt en verweerder nog niet in de gelegenheid was geweest de fysieke dossiers met zijn cliënt te bespreken. Wanneer de cliënt deze gegevens niet wil verstrekken en geen vervolgafspraak is gemaakt, zal de advocaat zich moeten beraden of hij de opdracht onder deze omstandigheden wel kan aanvaarden.
Inhoudsindicatie
Die inspanningsverplichting geldt niet alleen ten tijde van het eerste gesprek, maar ook daarna wanneer daartoe aanleiding bestaat, zoals het moment waarop vonnis wordt gewezen. In de nakoming van die verplichting is verweerder tekortgeschoten.
Uitspraak
Beslissing
van 30 oktober 2017
in de zaak 170068
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 6 februari 2017, gewezen onder nummer 16-729 aan partijen toegezonden op 6 februari 2017, waarbij de klacht ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:17.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 maart 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 september 2017, waar klager, vergezeld van mr. S en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich onvoldoende heeft vergewist van de geestelijke toestand van klager tijdens de piketdienst en met name niet of klager heeft begrepen welke rechten hij prijsgaf, door het dossier en de zaak niet inhoudelijk met klager te bespreken, door met klager geen contact meer op te nemen en dat ook niet te proberen, door de afspraken niet schriftelijk vast te leggen en de uitspraak niet met klager te bespreken en tenslotte door geen hoger beroep in te stellen.
Het hof verstaat dat de klacht zo dat deze uit de volgende klachtonderdelen bestaat:
Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) zich onvoldoende heeft vergewist van de geestelijke toestand van klager tijdens de piketdienst;
b) zich onvoldoende heeft vergewist of klager heeft begrepen welke rechten klager prijsgaf;
c) het dossier en de zaak niet inhoudelijk met klager heeft besproken;
d) met klager geen contact meer heeft opgenomen en dat ook niet heeft geprobeerd;
e) de afspraken niet schriftelijk heeft vastgelegd;
f) de uitspraak niet met klager heeft besproken;
g) geen hoger beroep heeft ingesteld.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Op 27 december 2014 heeft verweerder met klager tijdens een piketdienst een consultatiegesprek (hierna: “het gesprek”) gehad ten aanzien van een strafzaak met parketnummer (…) (hierna: “de eerste strafzaak”). Het gesprek maakte deel uit van de zogenaamde ZSM pilot.
De procedure ten aanzien van deze pilot hield in dat aan het begin van de piketdienst (in dit geval om 9.00 uur in de ochtend) de advocaat een briefing had met de dienstdoende officier van justitie of een parketmedewerker over de aangehouden verdachten. Tijdens deze briefing werden de verdenking en de eventuele bewijsmiddelen besproken. Vervolgens werd door middel van een videoverbinding contact opgenomen met de arrestantenwacht, waarna achtereenvolgens de aangehouden verdachten voor de videoverbinding werden geleid. Door de arrestantenwacht werden de contactgegevens van de advocaat aan de verdachte overhandigd.
4.2 Tijdens het gesprek met klager, dat circa 20 minuten in beslag nam, beschikte verweerder niet over het fysieke dossier van en de dagvaarding in de eerste strafzaak en was de zittingsdatum nog niet bekend.
4.3 Klager heeft in het gesprek verweerder gemachtigd om hem tijdens de zitting van de politierechter te vertegenwoordigen voor het geval klager niet op de zitting aanwezig zou zijn. Voorts heeft klager aan verweerder gevraagd om hem ter zitting bij te staan in een andere strafzaak waarin klager verdachte was, te weten de zaak met parketnummer (…) (hierna: “de tweede strafzaak”). Bij klager was ten tijde van het gesprek de zittingsdatum in de tweede strafzaak reeds bekend.
4.4 Tijdens het gesprek heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hem de toegang tot het opvanghuis van het Leger des Heils (hierna: “het opvanghuis”), waar hij tot kort voor het gesprek had verbleven en stond ingeschreven, was ontzegd, dat hij daarom niet bereikbaar was en geen post kon ontvangen, dat hij niet wilde dat verweerder correspondentie naar het opvanghuis zou sturen, dat hij geen mobiele telefoon had en evenmin e-mails kon ontvangen. Voorts heeft klager tijdens het gesprek verklaard dat hij zich lichamelijk goed voelde, maar geestelijk niet.
4.5 Na het gesprek zijn de dagvaardingen in persoon aan klager betekend.
4.6 Verweerder heeft zich in beide strafzaken gesteld, de stukken opgevraagd en vervolgens de strafdossiers ontvangen. Uit de dossiers bleek dat klager onder bewind stond.
4.7 In de periode tot aan de zitting heeft tussen klager en verweerder geen contact plaatsgevonden.
4.8 Begin februari 2015 is klager -buiten medeweten van verweerder om- aanvankelijk vrijwillig en later op grond van een machtiging op basis van de wet BOPZ, gedwongen opgenomen geweest.
4.9 De zitting in beide strafzaken heeft plaatsgevonden op 26 februari 2015. Klager is niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft namens klager verweer gevoerd en verzocht om aanhouding van de zaken. Dit verzoek is door de politierechter afgewezen.
4.10 Bij vonnis van 26 februari 2015 is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven dagen.
4.11 Bij brief van 3 maart 2015 heeft verweerder aan klager bericht welke uitspraak de politierechter had gedaan, waarbij verweerder het adres van het opvanghuis heeft gebruikt. In deze brief heeft verweerder aan klager het volgende bericht:
“Hierdoor bevestig ik je de uitspraak van de Politierechter te Almere van 26 februari jl.. De Politierechter heeft je in de zaken met parketnummers (…) en (…) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de door van 7 dagen.
Tot twee weken na de zitting kunnen wij tegen de uitspraak in hoger beroep. Verneem ik niet van je voor 11 maart a.s., dan stel ik geen beroep voor je in en ga ik over tot sluiting van het dossier.
(…)”
4.12 Klager heeft vervolgens geen contact met verweerder opgenomen. Door verweerder is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 26 februari 2015. Op 18 september 2015 heeft mr. S namens klager hoger beroep ingesteld, waarna het gerechtshof klager bij arrest van 29 juni 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen:
“Uitgangspunt voor het hof is dat de verdachte zelf degene is die primair verantwoordelijk is voor het onderhouden van contact met zijn gemachtigd raadsman Het hof tekent daarbij aan dat van een gemachtigd raadsman verwacht mag worden dat hij zich, binnen de grenzen van het redelijke, inspant om de belangen van zijn client te bewaken en dus ook met hem in contact te treden als de bewaking van de belangen van zijn client dat vraagt”.
5 BEOORDELING
5.1 De klachtonderdelen betreffen alle de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. Het hof stelt als maatstaf voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De handelwijze van de advocaat dient te voldoen aan de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.2 Het hof begrijpt dat dit klachtonderdeel met name in het licht dient te worden bezien van het niet betrekken van de geestelijke toestand van klager ten tijde van het plegen van de strafbare feiten bij het door verweerder in de strafzaken gevoerde verweer.
5.3 Met de raad is het hof van oordeel dat het voor verweerder niet aanstonds duidelijk behoefde te zijn dat klager leed aan een psychische stoornis en, daaruit voortvloeiend, dat het niet verwijtbaar is dat verweerder geen nader onderzoek heeft (laten) verrichten naar de geestelijke toestand van klager.
Op het ‘Meldingsformulier consultatiebijstand’ dat verweerder in het kader van het gesprek heeft ontvangen stond “(psychische) problemen: Nee” ingevuld. Voorts had verweerder uit de bewoordingen van klager dat het lichamelijk goed met hem ging, maar geestelijk niet, niet hoeven op te maken dat klager psychische problemen had. Dit mede gezien de omstandigheid dat klager zijn gedrag tijdens het gesprek desgevraagd afdeed als ‘spacen’ als gevolg van het gebruik van drank en drugs, hetgeen een verklaring kon zijn dat klager zich geestelijk niet goed voelde. Verweerder heeft uit de strafdossiers, die hij na het gesprek op 27 december 2014 heeft ontvangen, opgemaakt dat klager onder bewind stond. Ook dit hoefde evenwel niet te betekenen dat klager psychische problemen had, nu een persoon om vele redenen onder bewind kan worden gesteld. Verweerder heeft aangevoerd dat hij ervan uitging dat het bewind te maken had met de drank- en drugsproblemen van klager, hetgeen het hof geen onbegrijpelijke gedachtegang acht. Ten slotte was verweerder er voor en tijdens de zitting niet mee bekend dat klager was opgenomen in een psychiatrische inrichting.
5.4 Gezien het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van het hof niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen onderzoek te (laten) verrichten naar de geestelijke toestand van klager en falen de ten aanzien van dit klachtonderdeel opgeworpen grieven. Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.5 Klachtonderdeel b heeft betrekking op de vraag of verweerder zich al dan niet voldoende heeft vergewist of klager had begrepen welke rechten hij prijsgaf door zo begrijpt het hof- verweerder te machtigen om namens hem ter zitting verweer te voeren. Nu de dagvaardingen in persoon zijn betekend zouden de strafzaken, indien verweerder niet gemachtigd zou zijn geweest, bij verstek kunnen zijn afgedaan en waren in dat geval de vonnissen na het verlopen van de beroepstermijn van twee weken eveneens onherroepelijk geworden.
Dit betekent dat niet is gebleken dat klager rechten heeft prijsgegeven door verweerder te machtigen en klachtonderdeel b reeds daarom ongegrond is.
Ten aanzien klachtonderdelen c, d, f en g
5.6 De klachtonderdelen c, d, f en g lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.7 Ten tijde van het gesprek beschikte verweerder niet over de fysieke dossiers in de twee strafzaken. De grief van klager strekt ertoe dat hierdoor een afdoende bespreking niet kon plaatsvinden.
5.8 Verweerder voert aan dat dit gesprek voldoende was omdat het om uiterst eenvoudige strafzaken ging, namelijk een belediging van verbalisanten en een bedreiging en een bekennende verdachte.
5.9 Het hof stelt vast dat verweerder ten tijde van het gesprek met klager geen beschikking had over de fysieke dossiers, hij tijdens de bespreking geen vervolgafspraak met klager heeft gemaakt en bij ontbreken van contactgegevens ook geen mogelijkheid had om klager voor de zitting te bereiken.
Aldus is verweerder in een situatie terechtgekomen dat hij niet in staat was voorafgaand aan de zitting nader overleg met klager te hebben. De fysieke dossiers gaven aanleiding tot nader overleg, omdat daaruit bleek dat klager ten tijde van de hem verweten strafbare feiten onder bewind stond. De redenen die aanleiding vormden voor de onderbewindstelling zouden in het kader van het te voeren (strafmaat)verweer van belang kunnen zijn.
5.10 Na kennisneming van de fysieke dossiers, zo is ter zitting van het hof gebleken, heeft verweerder geen pogingen ondernomen om klager te bereiken, bijvoorbeeld door contact op te nemen met het opvanghuis waar klager (in ieder geval) tot voor kort verbleef en evenmin heeft verweerder stappen gezet om de bewindvoerder te bereiken.
5.11 Ook is het hof gebleken dat verweerder zich onvoldoende heeft gerealiseerd voor welke situatie hij zou kunnen komen te staan als klager niet ter zitting zou verschijnen. Verweerder stelt ervan te zijn uitgegaan dat klager op de zitting zou komen, maar dat is tegenstrijdig met de machtiging die hij zich heeft laten verstrekken om ter zitting verweer te voeren. Als het zeker was dat klager op de zitting zou komen, zou een machtiging immers niet nodig zijn. En, voor de situatie dat klager niet ter zitting aanwezig zou zijn, had het op verweerders weg gelegen ook aan de orde te stellen hoe te reageren op een vonnis, en met name ook de verstrekking van een machtiging om eventueel hoger beroep in te stellen.
Dat heeft verweerder ten onrechte niet gedaan.
5.12 Eerst toen de zitting voorbij was en vonnis was gewezen, heeft verweerder een poging gedaan klager te bereiken door hem aan te schrijven op het adres van het opvanghuis.
5.13 Van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich inspant om de contactgegevens van zijn cliënt te verkrijgen. Dit klemt te meer nu verweerder geen vervolgafspraak met klager heeft gemaakt en verweerder nog niet in de gelegenheid was geweest de fysieke dossiers met zijn cliënt te bespreken.
Wanneer de cliënt deze gegevens niet wil verstrekken en geen vervolgafspraak is gemaakt, zal de advocaat zich moeten beraden of hij de opdracht onder deze omstandigheden wel kan aanvaarden.
Die inspanningsverplichting geldt niet alleen ten tijde van het eerste gesprek, maar ook daarna wanneer daartoe aanleiding bestaat, zoals het moment waarop vonnis wordt gewezen. In de nakoming van die verplichting is verweerder tekortgeschoten.
5.14 Klagers bezwaren tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen c, d, en f zijn dan ook terecht voorgesteld. De beslissing van de raad kan in zoverre dan ook niet in stand blijven en zal met betrekking tot de klachtonderdelen c, d, en f worden vernietigd. Deze klachtonderdelen zullen alsnog gegrond worden verklaard.
Dat geldt niet voor klachtonderdeel g, nu zoals onder 5.11 is overwogen, verweerder geen machtiging had om hoger beroep in te stellen. Dit klachtonderdeel kan hem dan ook niet worden verweten. Hoogstens kan verweerder worden verweten dat hij de onder 5.11 genoemde situatie niet heeft voorzien maar dit oordeel ligt reeds besloten de hiervoor gegrond geachte klachtonderdelen.
Ten aanzien van klachtonderdeel e
5.15 Tot de zorg die een advocaat steeds heeft te betrachten, behoort het deugdelijk schriftelijk vastleggen van de gemaakte belangrijke afspraken en adviezen. In dit geval heeft klager geweigerd contactgegevens aan verweerder te geven, zodat klager er zelf debet aan is dat de opdrachtbevestiging niet schriftelijk kon plaatsvinden. Op dit punt kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel e is derhalve ongegrond.
Maatregel
5.16 Nu de klachtonderdelen c, d, en f gegrond zijn verklaard, acht het hof de maatregel van een enkele waarschuwing passend. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verweerder geen antecedenten heeft en het hof het aannemelijk acht dat verweerder enkel in het belang van klager heeft willen handelen door de opdracht, waarvan het vanaf het eerste moment duidelijk was dat deze onder moeilijke omstandigheden zou moeten worden uitgevoerd, desondanks aan te nemen.
5.17 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard zal het hof overeenkomstig artikel 46e lid 4 Advocatenwet bepalen dat verweerder het door klager betaalde griffierecht ad € 50,00 aan hem dient te vergoeden.
5.18 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken door verweerder aan klager worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
5.19 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse orde van advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse orde van advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de bestreden beslissing ten aanzien van de klachtonderdelen c, d, en f;
bekrachtigt de bestreden beslissing ten aanzien van de klachtonderdelen a, b, e en g;
en opnieuw recht doende:
verklaart de klachtonderdelen c, d, en f gegrond;
legt aan verweerder op de maatregel van een waarschuwing;
veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten van € 50,- aan klager;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170068”.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, H.J. de Groot, M. Pannevis en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 30 oktober 2017.