Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4404
Zaaknummer
6263
Inhoudsindicatie
Niet adequate zorg. Onvoldoende aanwijzig voor vaststelling dat vonnis (binnen appeltermijn) aan de cliënt is toegezonden. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing
van 10 december 2012
in de zaak 6263
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 november 2011, onder nummer H20 2011, aan partijen toegezonden op 8 november 2011, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter omtrent zijn klacht gegrond is verklaard, de klacht zelf gegrond is verklaard maar de raad van het opleggen van een maatregel heeft afgezien.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 december 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 oktober 2012, waar klager en mr. X., advocaat te Waalre namens verweerder, zijn verschenen. Mr. de X. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT:
De klacht bestaat uit het volgende:
Verweerder is tekortgeschoten in de zorg voor zijn cliënte, want hij heeft verzuimd om tijdig het door de rechtbank Alkmaar gewezen vonnis aan haar ter kennis te brengen. Pas na het verstrijken van de beroepstermijn kreeg klager kennis van het voor hem ongunstige vonnis van 17 februari 2010.
Klager stelt zich ter toelichting op zijn klacht op het volgende standpunt . Klager heeft de brieven van verweerder van 22 februari 2010 en 25 maart 2010 nimmer ontvangen. Omdat hij evenmin het aanbiedingsbriefje (productie 17 bij verweerschrift) van verweerder heeft ontvangen concludeert klager, dat deze brieven nadien zijn opgesteld, dus vervalst zijn en nimmer verzonden, alles om de aansprakelijkheid van verweerder voor te late toezending toe te dekken. Na ontdekking door klager op 29 juli 2010, dat er vonnis was gewezen heeft hij verweerder meteen gebeld; daarna heeft het nog tot na 3 november 2010 geduurd – ondanks rappellen op 2 augustus, 18 augustus en 3 september – voordat klager een exemplaar van het vonnis kreeg.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
- Verweerder trad in een civielrechtelijk geschil op als advocaat van Y. Nederland BV (Y.), waarvoor klager namens die BV als contactpersoon handelde.
- Bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 17 februari 2010 is, kort weergegeven, de vordering van Y.in het civielrechtelijk geschil afgewezen en is zij in de proceskosten veroordeeld.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door te volstaan met het toezenden van genoemd vonnis per (gewone) post en, toen een reactie van klager uitbleef terwijl de appeltermijn dreigde te verstrijken, geen verdere actie te ondernemen, zoals het opnemen van telefonisch contact. Naar het oordeel van de raad had verweerder zich ervan moeten vergewissen of hij zijn cliënt naar behoren van het vonnis in kennis had gesteld. Door dit na te laten heeft verweerder niet gehandeld overeenkomstig hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Een en ander aldus de raad.
5.2 Partijen zijn verdeeld over de vraag, of verweerder klager behoorlijk heeft geïnformeerd over het voor hem ongunstige vonnis. Klager betwist dat hij het hem beweerdelijk per (gewone) post toegezonden vonnis heeft ontvangen. Hij ontkent tevens dat hij de brieven van verweerder van 22 februari 2010, 25 maart 2010 en 3 september 2010 (bijlage 21, 22 en 23 bij verweerschrift) heeft ontvangen. Verweerder stelt dat hij ook deze brieven naar klager heeft gezonden. Voorts verwijt klager verweerder dat hij ook na 29 juli 2010 hem onvoldoende heeft geïnformeerd.
5.3 Het hof komt tot de conclusie dat met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verweerder het vonnis en genoemde drie brieven destijds naar klager heeft toegezonden. De inhoud van de brieven is al opvallend, omdat ongebruikelijk is dat een advocaat in het geval dat zijn cliënt in een civiele procedure na bewijslevering in het ongelijk is gesteld, volstaat met toezending van het vonnis en het initiatief van eventueel appel zonder enige begeleiding en advies aan de cliënt overlaat. Een dergelijke wijze van informeren is in het onderhavige geval ook daarom niet begrijpelijk omdat verweerder – anders dan hij voordien placht te doen – met klager niet per e-mail contact heeft opgenomen om hem (alvast) te informeren en te adviseren. De constatering van verweerder in de volgens hem verzonden brief (25 maart 2010), dat klager geen afspraak met verweerder had gemaakt die hij vergezeld liet gaan van de uitnodiging om eventueel contact op te nemen met het secretariaat om “een bespreking te beleggen”, passen niet in het door verweerder geschetste beeld dat hij dacht dat klager er waarschijnlijk geen behoefte aan had om nog overleg te plegen, nu hij er kennelijk al rekening mee had gehouden dat hij in het ongelijk zou worden gesteld. Het ligt niet voor de hand dat verweerder ook bij deze beweerdelijk toegezonden tweede brief het initiatief aan klager heeft overgelaten.
5.4 Het hof neemt voorts in aanmerking dat klager eerst door de wederpartij op 29 juli 2010 is gesommeerd om de proceskosten te betalen. In het dossier bevinden zich stukken waaruit blijkt dat klager vanaf 29 juli 2010 telefonisch en per e-mail herhaaldelijk aan verweerder om uitleg en om toezending van het vonnis heeft gevraagd, laatstelijk bij brief van 3 november 2010. Verweerder heeft daarna pas per bij email van 8 november “(nogmaals) een kopie van de gevoerde correspondentie…(na eindvonnis)” toegezonden. Via een e-mailbericht van 1 december 2010 spreekt verweerder van een misverstand. Voor deze gang van zaken heeft verweerder geen genoegzame verklaring gegeven. Wat daarvan ook zij, zij past evenmin in het beeld dat verweerder er voor heeft zorg gedragen dat klager deugdelijk werd geïnformeerd.
5.5 Volgens klager zijn de beweerdelijk verrichte werkzaamheden aan de brieven hem niet in rekening gebracht. Door verweerder is niet gesteld dat deze verrichtingen wel in rekening zijn gebracht. Ook deze omstandigheid draagt er aan bij dat onvoldoende is komen vast te staan dat het vonnis en de desbetreffende brieven zijn verstuurd.
5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof, anders dan de raad, onvoldoende aanwijzing vindt voor de vaststelling dat verweerder het vonnis (binnen de appeltermijn) per post heeft toegezonden. Dat is een tekortkoming die een behoorlijk advocaat niet past en waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt moet worden gemaakt. Daarom kan niet worden volstaan met het gegrond verklaren van de klacht zonder oplegging van een maatregel, zoals de raad heeft gedaan. Met eenparigheid van stemmen wordt beslist dat na te melden maatregel passend en geboden is.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ’s Hertogenbosch onder nummer H20-2011 Verzet, doch alleen voor zover daarin is afgezien van het opleggen van een maatregel;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- legt verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op;
- bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, E. Schutte, C.A.M.J. Raymakers en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2012.