Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-05-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:70
Zaaknummer
6510
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij dat zij namens meerdere cliënten sommatiebrieven schreef, terwijl zij met hen geen contact had. Ongegrond. Onder de gegeven omstandigheden mocht verweerster de opdracht van de stichting mede namens individuele cliënten opvatten.
Uitspraak
Beslissing van 13 mei 2013
in de zaak 6510
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 11 juni 2012, onder nummer 12-37, aan partijen toegezonden op 11 juni 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA2892.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 juli 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 maart 2013, waar klaagster in persoon van de heer H. en verweerster zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in ten minste een 11-tal door haar aan klaagster geschreven sommatiebrieven, heeft beweerd dat zij die schreef namens de onderscheiden cliënten hoewel zij met die cliënten in het geheel geen contact had gehad en van hen geen opdracht had gekregen tot het schrijven van die brieven.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Stichting P. en Stichting P. Vastgoed verlenen zorg en begeleiding aan jongvolwassenen die in een crisissituatie verkeren of in hun reguliere leven ontregeld zijn geraakt. De cliënten van Stichting P. en Stichting P. Vastgoed hebben problemen van allerlei aard op psychisch, medisch, sociaal of financieel vlak. Stichting P. en Stichting P. Vastgoed bieden de cliënten hulp op het gebied van - onder meer - huisvesting, financiën, leren, werken en dergelijke. Mevrouw F., is directeur van beide stichtingen.
4.3 Klaagster verrichtte werkzaamheden voor Stichting P. en Stichting P. Vastgoed. Die werkzaamheden bestonden uit het verzorgen van de administratie van beide stichtingen en uit hulp en ondersteuning aan cliënten van de stichtingen met betrekking tot hun financiële administratie, waaronder ook het beheer van hun financiën en schuldhulpverlening. Daartoe had Stichting P. met klaagster een overeenkomst van opdracht gesloten onder meer ten behoeve van haar cliënten. Van een aantal cliënten van Stichting P. had klaagster een schriftelijke machtiging gekregen. Van verschillende cliënten had klaagster de beschikking over de bankpas en inlogcode.
4.4 De Stichting P. bereikte eind 2010 en begin 2011 berichten dat klaagster de taken ten behoeve van de cliënten niet goed uitvoerde. Onder meer werden enige van hen achtervolgd door schuldeisers. Zo ontvingen zij aanmaningen van deurwaarders. Enkelen waren reeds gedagvaard.
4.5 Eind mei 2011 beëindigde klaagster met ingang van 1 juni 2011 de met Stichting P. gesloten overeenkomst en zegde toe de financiële administratie, bankpassen enz. van de stichtingen en de cliënten te retourneren. Aan deze toezegging gaf klaagster geen gevolg. Stichting P. Meende concrete aanwijzingen te hebben dat gelden van de cliënten door verweerder anders werden besteed dan waarvoor deze waren bestemd. De directeur van de beide stichtingen, mevrouw F., heeft zich vervolgens op 20 september 2011 tot verweerster gewend met het dringende verzoek tegen klaagster maatregelen te treffen ten behoeve van de beide stichtingen en ten behoeve van haar cliënten.
4.6 In opdracht van Stichting P. heeft verweerster namens de cliënten van de stichting op respectievelijk 22, 23 en 26 september 2011 bij aangetekende brief aan klaagster de machtiging van de cliënten aan klaagster ingetrokken op de grondslag van door klaagster gepleegde wanprestatie en heeft zij voorts in dezelfde brieven klaagster gesommeerd om alle administratieve bescheiden aan verweerster toe te zenden. Deze brieven beginnen met de woorden: Tot mij heeft zich gewend de heer/mevrouw (…), hierna te noemen cliënt, met het verzoek zijn/haar belangen te behartigen (…)
4.7 Ten tijde van het verzenden door verweerster van deze brieven had zij nog niet met alle de afzonderlijke cliënten contact gehad. Kort na het verzenden van de brieven ontving verweerster de schriftelijke machtiging van de afzonderlijke cliënten.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft overwogen dat verweerster door de sommatiebrieven d.d. 22, 23 en 26 september 2011 aan klaagster te verzenden, met de hiervoor geciteerde beginwoorden, zonder daartoe van de cliënten opdracht te hebben ontvangen terwijl voor het verkrijgen daarvan voldoende tijd is geweest, in strijd heeft gehandeld met wat een behoorlijk advocaat betaamt en met deze handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
5.2 Verweerster heeft tegen hetgeen de raad heeft overwogen, vier grieven aangevoerd die zich voor gezamenlijke bespreking lenen. Daarin wordt onder meer aangevoerd dat de raad niet alle verweren heeft meegewogen, zoals het verweer dat de cliënten haar handelwijze hebben bekrachtigd, dat zij niet in strijd met de waarheid geschreven dat zij namens de cliënten optrad omdat zij mocht afgaan op de feiten die mevrouw F. haar verschafte, dat zij de belangen van de cliënten niet nodeloos heeft geschaad, maar juist gediend, en dat zij geen misbruik van haar bevoegdheden heeft gemaakt.
5.3 Het hof neemt Gedragsregel 35 in overweging (met dien verstande dat artikel 46 Advocatenwet de maatstaf ten deze is):
De advocaat mag een opdracht van een tussenpersoon, die niet als advocaat is ingeschreven, uitsluitend aanvaarden indien hij ervan overtuigd is dat de opdracht met instemming van de cliënt is gegeven en hij zich bovendien het recht heeft voorbehouden zich te allen tijde rechtstreeks met de cliënt te verstaan.
5.4 Onder de gegeven omstandigheden mocht verweerster de mededelingen van mevrouw F., directeur van Stichting P., opvatten in die zin dat zij zich mede namens de individuele cliënten van Stichting P. tot verweerster wendde. Gezien de moeilijke bereikbaarheid en de sociaal mindere vaardigheid van de cliënten van de Stichtingen, de specifieke doelomschrijving van de Stichtingen (zie rov. 4.2) en de spoedeisendheid van de opdracht die verweerster van de directeur van Stichting P. ontving alsmede gezien de stukken die verweerster van haar had ontvangen, heeft verweerster niet in strijd gehandeld met wat een behoorlijk advocaat betaamt, door de brieven d.d. 22, 23 en 26 september 2011 aan klaagster te verzenden, voordat verweerster had geverifieerd of iedere afzonderlijke cliënt aan Stichting P., meer in het bijzonder aan haar directeur, mevrouw F., toestemming had gegeven ieder van hen te vertegenwoordigen bij het verstrekken van de opdracht aan verweerster. Bovendien is vast komen te staan dat de individuele cliënten van Stichting P. de opdracht aan verweerster hebben bekrachtigd kort nadat de brieven waren verzonden. Dit een en ander in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat verweerster, met de hiervoor geciteerde beginwoorden van haar eerste brieven aan klaagster, niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.5 Dat een zorgvuldiger bewoording in de aanhef van verweersters brieven (geciteerd in rov. 4.6) in de rede had gelegen, brengt geen verandering in voornoemde overwegingen van het hof.
5.6 De door verweerster aangevoerde grieven zijn dan ook terecht voorgesteld. Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen en de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 11 juni 2012 onder nummer 12-37, gewezen;
en, opnieuw recht doende
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, L. Ritzema, G.J. Niezink en W.A.M. van Schendel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2013.