Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:101
Zaaknummer
170017
Inhoudsindicatie
Evenals de raad overweegt het hof dat het niet vanzelfsprekend is dat er een echtscheidingsconvenant (met daarin vervat een opschortende voorwaarde) is, zonder dat er bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding zou zijn ingediend of er zelfs al een echtscheidingsbeschikking zou zijn. Uit de in hoger beroep vastgestelde feiten en omstandigheden is evenwel vast komen te staan dat klager, hoewel hij in bezit was van de echtscheidingsbeschikking, verweerster niet heeft geïnformeerd over het bestaan van de echtscheidingsbeschikking. Verweerster heeft in haar mail van 3 juli 2015 uitdrukkelijk gevraagd om gedetailleerde informatie van klager, maar ook toen heeft klager verweerster niet geïnformeerd over de echtscheidingsbeschikking.
Inhoudsindicatie
Nu klager aan verweerster niet de informatie heeft verschaft die klager aan zijn advocaat had dienen te verschaffen om zijn zaak naar behoren te kunnen behandelen en gelet op de uitdrukkelijk beperkte vraagstelling van klager (in het licht van diens uitdrukkelijke verzoek de kosten te beperken) kan hij verweerster niet tegenwerpen dat zij met de voormalige advocaat van klager geen contact heeft opgenomen om zich zelfstandig te informeren over de status quo van het echtscheidingsconvenant.
Uitspraak
Beslissing
van 19 juni 2017
in de zaak 170017
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 23 december 2016, gewezen onder nummer 16 538 aan partijen toegezonden op 23 december 2016, waarbij van de klacht van klager klachtonderdelen a tot en met d gegrond zijn verklaard. Verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met de veroordeling van verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 25,00 aan klager en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:257.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 januari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager van 16 februari 2017;
- de brief van verweerster aan het hof van 5 april 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 april 2017, waar klager met de informele tolk Z en verweerster met haar raadsman mr. V zijn verschenen. Verweersters raadsman heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:
a) haar taak om de echtscheidingsbeschikking ongedaan te maken heeft verwaarloosd;
b) de situatie erger heeft gemaakt;
c) klager onzorgvuldig heeft geadviseerd;
d) te veel honorarium in rekening heeft gebracht.
3.2 Ter onderbouwing van deze klachtonderdelen heeft klager aangevoerd dat hij zich tot verweerster had gewend omdat hij zich wilde verzoenen met mevrouw Y. Verweerster heeft klager op grond van het echtscheidingsconvenant geadviseerd om de kinderalimentatie te blijven voldoen, maar de partneralimentatie op te schorten. Klager heeft dat advies opgevolgd. Medio september 2015 heeft de advocaat van mevrouw Y klager bericht dat zij de echtscheidingsbeschikking begin september had doen inschrijven in de daartoe bestemde registers, waardoor de echtscheiding alsnog een feit was. Een en ander is volgens klager het gevolg van het door verweerster verstrekte advies om de partneralimentatie op te schorten. Het zou beter zijn geweest niets te doen tot het verstrijken van de inschrijvingstermijn van de echtscheiding. Verweerster heeft bovendien onnodige werkzaamheden in rekening gebracht.
4 FEITEN
4.1 Verweerster heeft in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de feiten door de raad.
4.2 Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en bij zijn beoordeling de navolgende feiten tot uitgangspunt genomen.
4.3 Klager en zijn ex-echtgenote zijn van Zuid-Koreaanse nationaliteit. Klagers ex-echtgenote heeft tevens de Nederlandse nationaliteit. Klager en zijn ex-echtgenote hadden zich medio 2014 gewend tot een advocaat om te komen tot een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek. In dat kader heeft hun toenmalige gemeenschappelijke advocaat een echtscheidingsconvenant opgesteld waarbij de gevolgen van de ontbinding van hun huwelijk bij voorbaat zijn geregeld “onder de ontbindende voorwaarde dat hun huwelijk wordt ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand”. De toenmalige advocaat heeft op 3 oktober 2014 het gemeenschappelijk verzoek echtscheiding bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft op 3 december 2014 de echtscheiding uitgesproken.
4.4 Op 3 juli 2015 heeft klager zich tot verweerster gewend en heeft het eerste gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden. Tijdens dit eerste gesprek heeft klager aan verweerster een kopie van het echtscheidingsconvenant verstrekt. Verweerster heeft dezelfde dag aan klager een opdrachtbevestiging gezonden met daarin informatie die relevant is voor een echtscheidingsprocedure alsmede diverse vragen aan klager. Tevens heeft verweerster een voorschotnota gezonden.
4.5 Onmiddellijk na de bespreking, eveneens op 3 juli 2015, heeft klager verweerster als volgt gemaild:
“(…) I’d like to know first whether I need to pay to my legal wife EUR1,100 per month. If I should pay then I’ll pay as I did since September 2014. (…)”.
De mail sluit af met
“This is one lawyer who prepared document (…) X”.
4.6 Dezelfde dag heeft klager de door verweerster gestelde vragen in een nieuwe mail, beantwoord en tevens geschreven:
“As you know, I have very limited cash to survive now after paying all the bills including money to my children and wife. I hope you take into consideration and do your best to make it efficient in a short hours (…)”.
Klager eindigt zijn mail met:
“My 1st question is that we are legally still married and do I need to pay EUR1,100 per month now? Or I can stop it?” .
4.7 Verweerster antwoordt klager op 3 juli 2015 per mail:
“Perhaps you should now start to turn down your paying’s towards your wife! Of course you have to pay a lawyer (…) but like you said she earns more than last year (...) she can look after herself, if you do not pay here you do not have immediately a legal problem because there is no verdict for so far I know.
I do hope this answer is far enough before I looked up all the details which I want to receive from you”.
4.8 Op 5 juli 2015 mailt klager verweerster onder meer als volgt:
“(…) Don’t forget my goal is uniting family not a divorce.
Before I take action, I want your clear legal advice.
From August I’ll stop paying EUR1,100 not EUR600? Please confirm”.
4.9 Op 5 augustus 2015 heeft verweerster met klager een bespreking gevoerd op haar kantoor. In vervolg daarop heeft verweerster klager op dezelfde dag gemaild:
“By the fact I told you the contract which you made with your wife has no legality. In article E of the contract is written that, under precedent conditions of a Legal divorce the contract is binding. (…) By the fact there is no divorce judgement and no judgement is inscribed in the marriage register of a community. (…)
Also you asked me not to take any legal action but wait until your wife start with a procedure and takes her own lawyer. I pointed out that this cannot be in your advantage but this is the way you want to continue.”
Verweerster heeft op 6 augustus 2015 aan klager nog een mail gestuurd van dezelfde strekking. Verweerder is met ingang van augustus 2015 gestopt met het betalen van partneralimentatie.
4.10 Bij brief van 10 september 2015 heeft de opvolgend advocaat van klagers ex echtgenote klager bericht dat zij de echtscheiding op 1 september 2015 heeft doen inschrijven in de registers van de burgerlijke stand. Daarmee was de ontbinding van het huwelijk tussen klager en diens ex-echtgenote definitief en voldaan aan de opschortende voorwaarde in het echtscheidingsconvenant.
Zij heeft in dezelfde brief klager gesommeerd de partneralimentatie over de maanden augustus en september 2015 te voldoen. Klager heeft deze brief op 14 september 2015 aan verweerster doorgezonden. Op 15 september 2015 schrijft klager verweerster per mail:
“I understood you are not available at the moment. But current situation is totally opposite the advice what I got from you (...)”
4.11 Per mail van 17 september 2015 heeft klager de mail van zijn voormalige advocate aan hem en zijn ex-echtgenote d.d. 20 april 2015, aan verweerster doorgezonden. Zijn voormalige advocaat wijst daarin klager en zijn voormalige echtgenote erop dat inschrijving van de echtscheidingsbeschikking uiterlijk op 3 juli 2015 diende te geschieden. In een tweede mail op 17 september 2015 vraagt klager aan verweerster:
“Please do not do anything by tomorrow. After meeting with you tomorrow, I’ll decide what to do.”
4.12 Op 18 september 2015 heeft klager met verweerster een bespreking gevoerd.
Naar aanleiding van deze bespreking heeft verweerster in een brief van dezelfde
datum geschreven:
“(…) You will accept now the divorce but you do not want to pay mrs. J. too much money (alimony) and child support. You asked me to do nothing until you tell me to go on.”
Eveneens op 18 september 2018 heeft verweerster contact opgenomen met de voormalige advocaat van klager en diens ex-echtgenote. Deze heeft op dezelfde dag het echtscheidingsdossier aan verweerster verzonden en klager daarvan bericht.
4.13 Bij brief van 6 oktober 2015 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerster ingediend.
5 BEOORDELING
De klachtonderdelen a tot en met c
5.1 De raad heeft in de overwegingen 5.1 en 5.2 de klachtonderdelen a tot en met c gezamenlijk behandeld en heeft overwogen dat uit de opdrachtbevestiging van verweerster aan klager niet goed valt op te maken wat de opdracht aan klager inhield, maar uit de feiten en omstandigheden was in ieder geval duidelijk dat klager zich met zijn ex-echtgenote wilde verzoenen. Het door klager aan verweerster verstrekte echtscheidingsconvenant, zonder bijvoeging van het verzoek echtscheiding dan wel de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank had voor verweerster aanleiding dienen te zijn bij klagers vorige advocaat na te gaan wat de status quo van het convenant was. Door dit onderzoek niet in te stellen heeft verweerster jegens klager niet de zorgvuldigheid betracht die een behoorlijk advocaat betaamt.
5.2 Verweerster voert tegen de overwegingen van de raad drie bezwaren aan die zich voor een gezamenlijke behandeling door het hof lenen.
5.3 Verweersters drie bezwaren komen erop neer dat de raad bij de beoordeling van de drie klachtonderdelen is uitgegaan van een onjuiste feitelijke grondslag en van een onjuiste vraagstelling van klager aan verweerster. Aan verweerster kan geen onzorgvuldigheid jegens klager worden verweten, nu klager verweerster niet heeft geïnformeerd over het bestaan van de echtscheidingsbeschikking, waarvan hij wel op de hoogte was. Klager – hij wilde niet scheiden – heeft zijn vragen aan verweerster uitdrukkelijk toegespitst op alleen de vraag of hij op grond van het echtscheidingsconvenant gehouden was tot het betalen van alimentatie en vroeg om zo weinig mogelijk tijd te besteden aan de advisering. Onder deze omstandigheden zag verweerster geen reden om contact op te nemen met de voormalig advocaat van klager en diens ex-echtgenote.
5.4 Het hof oordeelt als volgt.
Evenals de raad overweegt het hof dat het niet vanzelfsprekend is dat er een echtscheidingsconvenant (met daarin vervat een opschortende voorwaarde) is, zonder dat er bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding zou zijn ingediend of er zelfs al een echtscheidingsbeschikking zou zijn.
Uit de in hoger beroep vastgestelde feiten en omstandigheden is evenwel vast komen te staan dat klager, hoewel hij in bezit was van de echtscheidings-beschikking, verweerster niet heeft geïnformeerd over het bestaan van de echtscheidingsbeschikking. Verweerster heeft in haar mail van 3 juli 2015 uitdrukkelijk gevraagd om gedetailleerde informatie van klager, maar ook toen heeft klager verweerster niet geïnformeerd over de echtscheidingsbeschikking.
Klager was in het bezit van de mail van 20 april 2015 van zijn voormalige advocate waarin zij klager en diens voormalige echtgenote erop attendeerde dat de uiterste termijn van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking 3 juli 2015 was. Klager zond deze mail pas op 17 september 2015 (dus ná de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) aan verweerster door. Klager ging er in zijn contacten met verweerster kennelijk vanuit dat hij niet was gescheiden (wat ook klopte tot de beschikking begin september 2015 alsnog werd ingeschreven).
Voorts overweegt het hof dat verweerster weliswaar in de opdrachtbevestiging weinig concreet was en dat verweerster vanaf het begin er mee bekend was dat klager zich met zijn ex-echtgenote (van wie hij gescheiden leefde) wilde verzoenen, evenwel uit de mailcorrespondentie tussen klager en verweerster, meer in het bijzonder de beide mails van 3 juli 2015, valt af te leiden dat klagers concrete vraag aan verweerster zich beperkte tot wat zijn partneralimentatieverplichting was. Bovendien heeft klager, zo blijkt uit de tweede mail van 3 juli 2015, verweerster uitdrukkelijk verzocht zo efficiënt mogelijk te adviseren en zo weinig mogelijk uren te besteden.
Nu klager aan verweerster niet de informatie heeft verschaft die klager aan zijn advocaat had dienen te verschaffen om zijn zaak naar behoren te kunnen behandelen en gelet op de uitdrukkelijk beperkte vraagstelling van klager (in het licht van diens uitdrukkelijke verzoek de kosten te beperken) kan hij verweerster niet tegenwerpen dat zij met de voormalige advocaat van klager geen contact heeft opgenomen om zich zelfstandig te informeren over de status quo van het echtscheidingsconvenant.
Verweersters bezwaren tegen de gegrondverklaring door de raad van klachtonderdelen a tot en met c zijn dan ook terecht voorgesteld.
De klachtonderdelen a tot en met c zijn derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel d
5.5 In overweging 5.4 heeft de raad dit klachtonderdeel gegrond bevonden overwegende dat, nu verweerster de status quo van het echtscheidingsconvenant niet had onderzocht en heeft erkend dat zij, indien zij de juiste toedracht van de status quo van het convenant had gekend, wellicht minder werkzaamheden had verricht. Verweersters bezwaar richt zich tegen deze overweging en houdt in dat door eigen toedoen van klager zij meer tijd aan zijn zaak heeft besteed, omdat klager haar onjuist heeft geïnformeerd. Haar kan niet worden verweten dat de werkzaamheden, naar achteraf bleek, deels feitelijk voor niets waren geweest.
5.6 Het hof oordeelt als volgt.
5.7 Nu de bezwaren van verweerster tegen de klachtonderdelen a tot en met c gegrond zijn, mist klachtonderdeel d zelfstandige betekenis en is het bezwaar tegen klachtonderdeel d eveneens gegrond. Overigens kan het hof een klacht over een declaratie slechts in behandeling nemen als mogelijk sprake is van excessief declareren. Klager heeft zich niet op dat standpunt gesteld. Het is aan de civiele rechter of aan een geschillencommissie om te oordelen over de verschuldigdheid van hetgeen in rekening is gebracht.
Klachtonderdeel d is derhalve ongegrond.
5.8 Nu de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is, is een proceskostenbeslissing niet
meer aan de orde.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing waarvan beroep
en opnieuw recht doende
verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, M.L. Weerkamp, J.R. Krol en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 juni 2017.