Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:274

Zaaknummer

17-738/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 5 december 2017

in de zaak 17-738/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 11 september 2017 met kenmerk R 2017/79 cij/mb, door de raad ontvangen op 12 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is c.q. was verwikkeld in een juridisch geschil met een voormalig kantoorgenote. Verweerder heeft namens die kantoorgenote een kort geding bij de rechtbank Rotterdam aanhangig gemaakt om door klager gelegde conservatoire beslagen op te heffen.

1.2 Bij brief van 7 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.3 Bij vonnis in kort geding van 30 december 2016 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam de vorderingen van de cliënte van verweerder afgewezen en haar, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in de door hem opgestelde dagvaarding diverse stellingen niet met bewijs heeft onderbouwd;

b) hij in de door hem opgestelde dagvaarding onjuiste informatie heeft verstrekt;

c) hij zich in de door hem opgestelde dagvaarding onnodig grievend over klager heeft uitgelaten;

d) hij heeft nagelaten het exploot behorende bij de dagvaarding op een behoorlijke wijze in te vullen, zodat het een nietig exploot betreft;

e) hij hetgeen onder randnummer 4 van de dagvaarding is opgenomen verkeerd geknipt en geplakt heeft;

f) hij in het kort geding heeft nagelaten enige stelling deugdelijk te onderbouwen, zodat klager onnodige kosten heeft moeten maken voor een kansloze procedure.

2.2 De klachtonderdelen a) tot en met c) hebben specifiek betrekking op de punten c., d., h. en 18 uit de dagvaarding.

2.3 Volgens klager heeft verweerder in strijd gehandeld met de gedragsregels 1, 3, 17, 30 en 31.

3 VERWEER

3.1 Vast is komen te staan dat het kantoor van klager zonder toestemming of medeweten van de cliënte van verweerder toevoegingen op haar naam heeft aangevraagd. De cliënte is van mening dat dit frauduleus en onrechtmatig is. Die mening heeft verweerder, in zijn rol van advocaat en in overleg met zijn cliënte, verwoord in de dagvaarding. Verweerder heeft niet in strijd gehandeld met de Advocatenwet of de gedragsregels.

3.2 Het is waar dat in randnummer 4 van de dagvaarding in het opheffings-kort geding ten onrechte staat “eiseres in conventie, gedaagde in reconventie”. Deze zin is inderdaad verkeerd overgenomen uit een processtuk in een andere procedure tussen klager en de cliënte van verweerder. Verweerder erkent dat dat slordig is. De fout is echter niet dusdanig dat de dagvaarding onbegrijpelijk is en verweerder heeft deze fout ter zitting direct gecorrigeerd. 

4 BEOORDELING

4.1 Klager heeft een klacht ingediend tegen de advocaat van zijn wederpartij. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (1) genoemde beperking is van belang dat de advocaat zich in of buiten rechte niet hetzij schriftelijk, hetzij mondeling onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a, b, c en f

4.2 In deze klachtonderdelen verwijt klager verweerder dat hij zich heeft bediend van onjuiste en onnodig grievende stellingen en diverse stellingen niet met bewijs heeft onderbouwd.

4.3 De voorzitter kan zich indenken dat bepaalde door verweerder in zijn dagvaarding opgenomen passages door klager als onaangenaam kunnen worden opgevat, bijvoorbeeld de passages waarin verweerder klager ‘frauduleuze en onrechtmatige gedragingen’ verwijt. Verweerder heeft daarmee echter het standpunt van zijn cliënte verwoord en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Opgemerkt zij hierbij dat verweerder als advocaat per definitie partijdig is en dient op te komen voor de belangen van zijn cliënte. Daarbij is verweerder naar het oordeel van de voorzitter gebleven binnen de bandbreedte van professioneel gedrag. Dit geldt temeer nu de volgens klager grievende stellingen zijn openomen in een kortgedingdagvaarding die alleen ziet op de opheffing van de conservatoire beslagen.

4.4 Bovendien is niet komen vast te staan dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt of stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Deze verwijten zijn, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat klager middels een e-mail heeft aangetoond dat één cliënt stelt wel degelijk door de cliënte van verweerder te zijn bijgestaan (pagina 4 van het klachtschrift), doet niet aan dit oordeel van de voorzitter af. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de voorzieningenrechter de vorderingen van de cliënte van verweerder heeft afgewezen. 

4.5 Klachtonderdelen a, b, c en f zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.6 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder heeft nagelaten het exploot behorende bij de dagvaarding op een behoorlijke wijze in te vullen. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van deze stelling, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel e

4.7 Klager stelt dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door hetgeen onder randnummer 4 van de dagvaarding is opgenomen, verkeerd te knippen en te plakken (“eiseres in conventie, gedaagde in reconventie”). Volgens verweerder heeft hij die zin verkeerd overgenomen uit een processtuk in een andere procedure tussen zijn cliënte en klager. 

4.8 Het bedoelde handelen van verweerder dient naar het oordeel van de voorzitter te worden aangemerkt als een slordigheidsfout en niet als tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Daar komt nog bij dat niet is gebleken dat klager door het handelen van verweerder in zijn belangen is geschaad.

4.9 De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 5 december 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 december 2017 verzonden.