Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:172

Zaaknummer

6980

Inhoudsindicatie

Rechtsbijstand in echtscheiding niet adequaat. Oplopende schulden, waaraan onvoldoende aandacht is besteed en waartegen onvoldoende maatregelen zijn getroffen. Onjuist advies om (niet betaalde) hypotheek-rente in vooraftrek te blijven brengen. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 16 mei 2014

in de zaak 6980

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 4 november 2013 , onder nummer 13-109, aan partijen toegezonden op 4 november 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder deels gegrond en deels ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARN:2013:100

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 december 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- de brief van klaagster aan het hof d.d. 18 februari 2014;

- de pleitnota van klaagster van 10 maart 2014 met producties.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 maart 2014, waar partijen zijn verschenen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende deskundig de belangen van klaagster heeft behartigd, onder meer door klaagster niet tijdig en niet volledig te informeren, geen overleg met haar te plegen over de behandeling van de zaak, en zonder overleg met haar in te stemmen met door de wederpartij verzocht uitstel;

b) inadequaat heeft gehandeld en de zaak op zijn beloop heeft gelaten door  geen convenant op te stellen en geen beslag op de goederen van haar ex-echtgenoot te laten leggen.

3.2 Door deze handelswijze heeft klaagster nadelige gevolgen ondervonden.

4 FEITEN

4.1 Tegen de feiten zoals door de raad vastgesteld zijn geen grieven ingediend; deze dienen ook voor het hof als grondslag voor de beoordeling. Kort weergegeven gaat het om het volgende.

4.2 Verweerder heeft klaagster van eind september 2008 tot augustus 2011 als advocaat bijgestaan in haar echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

4.3 De belangrijkste bestanddelen van de gemeenschap waren twee woningen met daarop rustende hypothecaire leningen, één in Baarn en één in Apeldoorn. De woning in Baarn was gekocht in 2004, maar diende nog verbouwd te worden. Omdat de verbouwing langer duurde dan verwacht hebben de echtelieden in september 2007 een tweede woning in Apeldoorn gekocht met behulp van een overbruggingskrediet op de woning in Baarn. In 2008 is de echtscheidingsprocedure aangevangen.

4.4 Tot de huwelijksgemeenschap behoorden ook meerdere auto’s en motoren die gestald zijn geweest in een daartoe gehuurde garage in Baarn. Daarin stonden ook verbouwingsmaterialen. Die garage is volgens klaagster in 2009 leeggehaald.

4.5 De echtscheidingsbeschikking van 10 juni 2009 is op 22 juni 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is bij die beschikking aangehouden.

4.6 Toen zich in de loop van 2009 kopers aandienden voor de woning in Apeldoorn heeft de bank daaraan willen meewerken onder de voorwaarde dat de restschuld van € 32.000,-- gefinancierd zou worden door middel van een persoonlijke lening, waarvoor klaagster mee zou moeten tekenen. Verweerder heeft haar dat afgeraden en klaagster heeft dat zelf ook niet aangedurfd, omdat zij meende zich dat met haar inkomen van € 1.500,-- per maand niet te kunnen permitteren.

4.7 Over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap hebben tussen de advocaat van de man en verweerder sedert december 2009 schriftelijke onderhandelingen plaatsgevonden. Deze onderhandelingen zijn geëindigd met een brief van verweerder van 27 mei 2010. Omstreeks die datum ontvingen klaagster en verweerder bericht dat klaagsters gewezen echtgenoot ziek was. Hij is op 9 juni 2010 overleden.

4.8 Al die tijd is de verdelingsprocedure bij de rechtbank Zutphen aangehouden en heeft verweerder ingestemd met verzoeken tot uitstel van de wederpartij. De procedure is (in elk geval) van 10 juni 2008 tot 1 juni 2011 veertien maal aangehouden voor “uitlating partijen”. De rechtbank heeft bij beschikking van 31 augustus 2011 vastgesteld dat de procedure is geëindigd.

4.9 De hypotheekschulden zijn na het overlijden van de ex-echtgenoot verder opgelopen. De erfgenamen hebben de nalatenschap van de ex-echtgenoot van klaagster verworpen. Om de achterstallige betalingen ter zake van de hypothecaire leningen te kunnen verhalen heeft de bank op 25 januari 2012 een verzoekschrift tot vereffening van de nalatenschap ingediend. De kosten van die procedure zijn door de bank op klaagster verhaald.

4.10 Er is nimmer een conceptconvenant houdende verdeling van de gemeenschap opgesteld.   

4.11 Bij brief met bijlagen van 18 mei 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De concrete verwijten die klaagster verweerder maakte met de klachtonderdelen a en b betroffen: het veelvuldig uitstel vragen zonder overleg (1), een onjuist fiscaal advies geven over aftrek van hypotheekrente (2), het niet opstellen van een convenant (3), het stilvallen van de advisering na 27 mei 2010 (4)  en het niet leggen van maritaal beslag (5). De Raad heeft de klacht gegrond geacht ten aanzien van de punten (1), (3) en (4) en ongegrond ten aanzien van de punten (2) en (5).

5.2 Alleen deze laatste twee onderwerpen zijn in hoger beroep nog aan de orde. Klaagster heeft op die punten als grieven aangevoerd dat verweerder haar heeft gezegd dat zij de fiscale aftrek zo moest laten en dat dat in het convenant verrekend zou worden, en dat zij verweerder alle beschikbare kentekens van de auto’s en de motoren had gegeven.

5.3 Het ontraden van de geldlening, die klaagster zelf ook niet aandurfde, heeft de raad niet als een afzonderlijk verwijt opgevat en klaagster is het daar kennelijk mee eens, blijkens haar opmerking “correct” bij de feitenvaststelling sub 4.3 van de raad (4.6 hierboven).

5.4 Wat betreft het advies van verweerder aan klaagster om de vooraftrek van de te betalen hypotheekrente (omstreeks € 300,-- per maand) te handhaven terwijl zij die rente feitelijk niet voldeed, omdat dit aspect bij de boedelverdeling wel zou worden meegenomen, is  het hof, anders dan de raad, van oordeel dat dit een onjuist advies was en dat verweerder dit als echtscheidingsadvocaat behoorde te weten. Zijn stelling dat hij geen fiscalist is en dat hij klaagster later naar een deskundige heeft gestuurd disculpeert verweerder niet. Doordat klaagster de hypotheekrente op grond van zijn advies in vooraftrek bleef brengen ontstond voor haar uiteindelijk een hoge  belastingschuld van € 8.194,--, blijkens een door klaagster overgelegde fiscale melding van betalingsonmacht van 19 september 2013. Verweerder had dit behoren te voorzien. Het hof acht dit klachtonderdeel, anders dan de raad, gegrond.

5.5 Wat betreft het achterwege laten van maritaal beslag is het hof met de raad van oordeel dat dit verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten. Het is niet vast komen te staan dat er voldoende aanwijzingen waren dat de auto’s en motoren en de overige materialen konden worden verduisterd, terwijl verweerder daarnaast onweersproken heeft verklaard dat  het in de bedoeling lag dat deze goederen aan de ex-echtgenoot van klaagster zouden worden toebedeeld, zodat dat alleen een kwestie van verrekening zou zijn.

5.6 Resumerend acht het hof derhalve meer onderdelen van de klacht gegrond dan de raad. Gezien de ernst van de situatie waarin klaagster is komen te verkeren door de oplopende schulden, waaraan door verweerder onvoldoende aandacht is geschonken en onvoldoende maatregelen zijn getroffen, is het hof van oordeel dat een waarschuwing voor de gegrond bevonden onderdelen van de klacht niet volstaat en dat aan verweerder de maatregel van berisping dient te worden opgelegd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem – Leeuwarden van 4 november 2013 in de zaak onder nr. 13-109, voor zover het klachtonderdeel over het fiscale advies ongegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd,

en opnieuw rechtdoende:

- verklaart genoemd klachtonderdeel gegrond

- legt aan verweerder de maatregel op van berisping;

bekrachtigt de beslissing voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema,

T. Zuidema, G.J. Niezink en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2014.